ECLI:NL:RVS:2005:AS6202

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500432/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vrijstelling voor aanleg Nijreessingel door college van burgemeester en wethouders van Almelo

Op 6 april 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Almelo vrijstelling op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de aanleg van de Nijreessingel, een weggedeelte tussen de Bornerbroeksestraat en de Bornsestraat. Dit besluit werd door verzoekers aangevochten, waarna het college op 25 juni 2004 het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Almelo oordeelde op 16 december 2004 dat het beroep van verzoekers gegrond was en vernietigde de beslissing op bezwaar, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

Verzoekers stelden op 14 januari 2005 een verzoek in bij de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak behandelde het verzoek op 4 februari 2005. Tijdens de zitting waren verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, en vertegenwoordigers van het college aanwezig.

De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Er was geen aanleiding om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Het college had met verzoekers over compensatie voor de verminderde bereikbaarheid van hun bedrijf gesproken, maar verzoekers eisten volledige vergoeding van alle kosten. De Voorzitter concludeerde dat het college de belangenafweging zorgvuldig had uitgevoerd en dat er een groot algemeen belang was bij de onmiddellijke uitvoering van de vrijstelling. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 februari 2005.

Uitspraak

200500432/2.
Datum uitspraak: 10 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 december 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend voor de aanleg van de Nijreessingel, weggedeelte tussen de Bornerbroeksestraat en de Bornsestraat.
Bij besluit van 25 juni 2004, verzonden bij brief van 28 juni 2004, heeft het college het daartegen door onder meer verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2004, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door onder meer verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de door verzoekers bestreden besluiten in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer verzoekers bij brief van 14 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 14 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 februari 2005, waar [een der verzoekers] in persoon, bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.C. Lampe, advocaat te Almelo, en J. Gehring, projectleider, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en de rechtsgevolgen van de primaire besluiten in stand heeft gelaten, omdat hij de daartegen ingebrachte bezwaren ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal worden geconcludeerd dat de vrijstelling niet verleend had mogen worden. In dit verband is van belang dat het college met [twee verzoekers] in overleg is over de te nemen compenserende maatregelen voor de verminderde bereikbaarheid van hun bromfiets- en motoronderdelenbedrijf als gevolg van de aanleg van de weg en daartoe aan deze verzoekers verschillende voorstellen heeft gedaan. Verzoekers wensen echter volledige vergoeding van alle kosten. Anders dan verzoekers stellen, vereist de uit te voeren belangenafweging dat het college bij de verlening van de vrijstelling in voldoende mate heeft onderzocht of het belang van de langs het tracé gelegen bedrijven op ongehinderde voortzetting van hun bedrijfsactiviteiten moet wijken voor de belangen gemoeid met de vrijstelling van de bestemming. Een aan te bieden compensatie kan onderdeel uitmaken van die belangenafweging. Op voorhand is niet gebleken dat het college met de geboden compensatievoorstellen die belangenafweging onvoldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd. Voorts betreft dit tracé, van 2,2 km, het sluitstuk van de, voor het overige reeds aangelegde, buitenste verkeersring rond Almelo ter oplossing van de knelpunten in de verkeersdoorstroming en ter verbetering van de verkeersveiligheid en van de leefbaarheid in Almelo-zuid. Met de onmiddellijke uitvoering van de vrijstelling is derhalve een groot algemeen belang gediend. Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn    w.g. Nolles
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2005
291.