ECLI:NL:RVS:2005:AS7203

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408806/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied, 13e herziening van de gemeente Sluis

Op 14 februari 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers, wonend te [woonplaats], en de gemeente Sluis, vertegenwoordigd door het college van gedeputeerde staten van Zeeland. Het geschil betreft het bestemmingsplan "Buitengebied, 13e herziening", dat op 26 februari 2004 door de gemeenteraad van Sluis is vastgesteld. Verweerder had op 21 september 2004 goedkeuring verleend aan dit plan, waartegen verzoekers beroep hebben ingesteld. Zij vorderden een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden dat de goedkeuring van het bestemmingsplan zou leiden tot schade aan hun agrarische belangen, met name door de omzetting van agrarische gronden in natuurgebied, wat zou resulteren in een overslag van onkruid en andere zaden naar hun percelen.

Tijdens de zitting op 17 januari 2005 is het verzoek behandeld. Verzoekers stelden dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Beschermd natuurgebied (bN)" en de subbestemming "Landschapscamping (bNl)" in strijd is met het streekplan en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. Verweerder daarentegen stelde dat de goedkeuring in overeenstemming is met het provinciale beleid en dat er geen reden is om aan te nemen dat de teelt van hun graszaad door de natuurontwikkeling ernstig zal worden beïnvloed.

De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen. Hij concludeerde dat de belangen van de natuurontwikkeling en de landschapscamping zwaarder wegen dan de door verzoekers gestelde belangen. De Voorzitter achtte het provinciale beleid niet onredelijk en concludeerde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200408806/2.
Datum uitspraak: 14 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en andere,
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Sluis het bestemmingsplan "Buitengebied, 13e herziening" vastgesteld.
Bij besluit van 21 september 2004, kenmerk 0409460/65/19, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 29 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 29 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2005, waar verzoekers in de persoon van [verzoeker] en bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.E.C. Bordes, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar namens de gemeenteraad J. Ocké en ir. V.M.A. Calus, ambtenaren van de gemeente, en namens de vennootschap onder firma "Vliegterrein Nieuwvliet V.O.F." [gemachtigden] gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan beoogt onder meer een planologische regeling te geven voor het verwezenlijken van een landschapscamping ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats].
2.3.    De Voorzitter verstaat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening gelet op het verhandelde ter zitting aldus dat dit alleen ziet op het plandeel met de bestemming “Beschermd natuurgebied (bN)" met de subbestemming ”Landschapscamping (bNl)" dat ziet op gronden die grenzen aan de gronden van verzoekers. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel en verzoeken in zoverre om schorsing van het bestreden besluit. Zij vrezen dat door de omzetting van de agrarische gronden in natuurgebied onder meer overslag van onkruid en andere zaden zal ontstaan. Dit zal leiden tot een teruggang in de kwaliteit van het door hen op het aangrenzende perceel geteelde graszaad van het ras Geronimo en daarmee tot een omzetderving bij de afzet daarvan. Zij achten het bestreden besluit op dit punt in strijd met het streekplan. Voorts zijn zij van mening dat verweerder hun belangen onvoldoende in ogenschouw heeft genomen.
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit goedgekeurd. Hij is van mening dat inherent aan het buitengebied is dat onkruidzaden binnen bestaande gewassen overgebracht kunnen worden. Hij stelt voorts dat de teelt tot dusver geen nadelige invloeden heeft gehad van onkruidzaden afkomstig van de in de nabijheid gelegen percelen, waaronder ook natuurgebieden en tuinen gerekend moeten worden. Verder zal Geronimograszaad vanaf 2006 niet meer kunnen worden afgezet in verband met de voor de teelt daarvan benodigde verboden bestrijdingsmiddelen, aldus verweerder.
2.5.    Aan het plandeel is de bestemming “Beschermd natuurgebied (bN)" met de subbestemming ”Landschapscamping (bNl)" toegekend. De aldus aangewezen gronden zijn volgens de planherziening bestemd voor de ontwikkeling en instandhouding van landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden bij een landschapscamping.
2.5.1.    In het streekplan Zeeland van 12 september 1997 is een experiment beschreven met landschapscampings als vorm van plattelandsvernieuwing. Hiertoe is voorzien in een maximumaantal landschapscampings. Voorts is voor het experiment een aantal uitgangspunten en randvoorwaarden in het streekplan neergelegd.
In de streekplanherziening Vitaliteit en Kwaliteit van 9 juli 2004 is ten aanzien van dit gedeelte van het provinciale beleid voorzien in een (beperkte) beleidsaanpassing. Het experiment is omgezet in regulier beleid en ook is het maximumaantal landschapscampings losgelaten. Als beleid ten aanzien van landschapscampings is in de streekplanherziening het volgende verwoord: "Landschapscampings zijn een vorm van plattelandsvernieuwing in de driehoek landbouw-natuur-recreatie. Met een landschapscamping wordt beoogd drie doelen na te streven: extra inkomsten voor de boer, realisering van nieuwe natuur en verbreding van het toeristisch product. Bij landschapscampings wordt landbouwgrond omgezet in nieuwe natuur en in een camping, waarbij de kosten van de inrichting en onderhoud van die natuur worden gedekt uit de opbrengsten van de landschapscamping. De initiatieven dienen te passen in het toeristisch profiel en in het streefbeeld voor landschap (zie de betreffende kadertekst). Aandachtsgebieden landschap waarvoor de strategie behoud (A) geldt komen in ieder geval niet in aanmerking voor realisering van een landschapscamping. Het is aan gemeenten om het beleid voor landschapscampings op lokaal niveau verder vorm te geven. In het kader van het op te stellen omgevingsplan zal mede op basis van een evaluatie van de landschapscampings worden bezien of het beleid verder kan worden geoptimaliseerd.".
De Voorzitter acht het provinciale beleid op dit punt niet onredelijk. Evenmin ziet hij aanleiding voor het oordeel dat verweerder het plan, voor zover van belang, ten onrechte in overeenstemming met dit beleid heeft geacht. Het plandeel is niet gelegen in een zogenoemd aandachtsgebied landschap met strategie behoud (A) en ook anderszins is niet gebleken dat de beoogde natuurontwikkeling ter plaatse van het plandeel niet in overeenstemming is met de in het provinciale beleid neergelegde uitgangspunten en randvoorwaarden. De Voorzitter ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het plandeel niet eerder had mogen goedkeuren dan nadat door het gemeentebestuur aan dit provinciale beleid verder vorm gegeven zou zijn. Het bestemmingsplan en hetgeen in de plantoelichting is gesteld kunnen als een nadere lokale uitwerking van dit provinciale beleid worden aangemerkt.
Naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de belangen die zijn betrokken bij de verwezenlijking van een landschapscamping met bijbehorende natuur een zwaarder gewicht kan worden toegekend dan aan de door verzoekers gestelde belangen. In dat verband acht hij niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan mogelijk gemaakte omvorming van de gronden tot natuur getuigt van een onevenredige belangenafweging in die zin dat deze zal leiden tot ernstige, onomkeerbare schade voor het bedrijf van verzoekers. Daarbij betrekt hij dat niet is gebleken dat de teelt van het Geronimograszaad in 2005 door de beoogde natuurontwikkeling in belangrijke mate zal worden beïnvloed. Voorts is gebleken dat de zaden van deze grassoort vanaf 2006 niet meer zullen worden afgenomen. Hij neemt daarbij verder in aanmerking dat van de zijde van de derde-belanghebbende, de vennootschap onder firma "Vliegterrein Nieuwvliet V.O.F.", te kennen is gegeven dat deze bereid is met verzoekers nadere afspraken te maken over het te voeren (maai)beheer ter plaatse van het plandeel.
Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter geen aanleiding het bestreden besluit op dit punt te schorsen. Het verzoek dient mitsdien te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Bechinka
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2005
371.