ECLI:NL:RVS:2005:AS7206

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500568/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van vergunningvoorschriften Frico Cheese Varsseveld

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening dat is ingediend door verzoekers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek, dat op 7 mei 2004 een verzoek om handhaving van bestuursrechtelijke voorschriften met betrekking tot de inrichting van Frico Cheese in Varsseveld gedeeltelijk heeft afgewezen. Verzoekers hebben op 18 januari 2005 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 7 februari 2005 behandeld. Tijdens de zitting zijn verzoekers vertegenwoordigd door hun gemachtigden, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door ambtenaren. Frico was ook aanwezig met hun gemachtigden.

De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de verzoekers ontvankelijk zijn in hun beroep en verzoek. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan Frico is opgelegd wegens overtreding van vergunningvoorschriften. Verzoekers hebben betoogd dat de gemeente niet adequaat heeft gereageerd op hun klachten over geluid- en trillinghinder en dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom te lang is. De gemeente heeft gesteld dat de termijn redelijk is, omdat Frico niet eerder in staat zou zijn om de vrachtwagens te vervangen.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de handhaving door de gemeente onvoldoende gemotiveerd is en dat er aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening in te willigen. De Voorzitter heeft de looptijd van de begunstigingstermijn verkort en de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers. De uitspraak is gedaan op 16 februari 2005 en betreft de voorlopige voorziening in het kader van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

200500568/2.
Datum uitspraak: 16 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (voorheen: Wisch),
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2004, kenmerk 6036, heeft verweerder een verzoek van verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van Frico Cheese Varsseveld (hierna: Frico), gelegen op het perceel Boterstraat 5 te Varsseveld, gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2004, kenmerk 7640, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2005, beroep ingesteld.
Bij separate brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2005, waar verzoekers in persoon en bijgestaan door ing. K. van der Kamp en J. Voortman, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Vermeer en S. Vink, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is Frico, vertegenwoordigd door ing. H. Knol en H. Hooiveld, gemachtigden, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het beroep en het onderhavige verzoek is ingesteld respectievelijk gedaan door ing. K. van der Kamp. De Voorzitter acht vooralsnog, gelet op de overgelegde machtigingen, onduidelijk door welke personen ing. K. van der Kamp geacht kan worden te zijn gevolmachtigd om deze rechtshandelingen te verrichten. Buiten twijfel staat echter dat [naam een der verzoekers] hem hiertoe heeft gevolmachtigd. Gelet op de door hen ter zitting aangenomen proceshouding neemt de Voorzitter aan dat ing. K. van der Kamp geacht kan worden hiertoe ook door [naam twee verzoekers] te zijn gevolmachtigd. Gelet hierop is sprake van een ontvankelijk beroep en verzoek, zodat in zoverre geen beletsel bestaat om een uitspraak te doen op het gedane verzoek.
2.3.    Bij het besluit van 7 mei 2004 heeft verweerder aan Frico een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd wegens overtreding van voorschrift 3.7 dat is verbonden aan de krachtens de Hinderwet verleende vergunning van 4 mei 1993. De aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn loopt tot 1 juni 2005. Voorschrift 3.7 regelt het aantal vervoersbewegingen in de avond- en nachtperiode. Verweerder heeft het verzoek om handhavend op te treden voor het overige afgewezen.
Bij de bestreden beslissing op het bezwaar heeft verweerder dit besluit ongewijzigd gehandhaafd.
2.4.    Verzoekers betogen dat verweerder niet is ingegaan op de door hen gestelde geluidhinder en trillinghinder, en evenmin op de gestelde overtreding van de vergunningvoorschriften 3.22 (rijroute van de weitankwagens) en 12.4 (rapportageplicht).
Voorts stellen zij dat de aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn van ruim een jaar te lang is.
2.4.1.    Verweerder acht de aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn niet onredelijk lang, vooral omdat Frico redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht om de vrachtwagens eerder dan op 1 juni 2005 te hebben vervangen door grotere vrachtwagens. Met deze vervanging kan het aantal vervoersbewegingen worden teruggebracht.
Wat de overige gestelde overtredingen betreft stelt verweerder zich op het standpunt dat legalisatie daarvan in de rede ligt, nu het ontwerp van een revisievergunning zo goed als gereed is en het niet onaannemelijk is dat die vergunning verleend kan worden.
2.4.2.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de aan de vergunning van 4 mei 1993 verbonden voorschriften, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.3.    Ten aanzien van de handhaving door verweerder van de gedeeltelijke afwijzing van het handhavingsverzoek, overweegt de Voorzitter als volgt.
Verweerder heeft niet bestreden dat bij niet-naleving van voorschrift 3.7 de geldende geluidvoorschriften worden overtreden en dat voorts sprake is van trillinghinder (mede) als gevolg van het te hoge aantal vrachtwagenbewegingen. Voor zover verweerder van mening is dat zich geen geluid- en trillinghinder als gevolg van vrachtwagenbewegingen meer zal voordoen zodra de vervanging van de vrachtwagens (van 17,5 ton) is afgerond, overweegt de Voorzitter dat niet is gebleken dat verweerder zich er voldoende rekenschap van heeft gegeven of met de nieuwe zwaardere vrachtwagens (van ongeveer 30 ton) aan de geldende geluidnormen kan worden voldaan en of daarmee de door verzoekers gestelde trillinghinder afdoende kan worden beperkt. De Voorzitter acht met verzoekers twijfelachtig dat dit het geval is. De stelling van verweerder dat ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaar concreet zicht bestond op legalisatie vanwege de op komst zijnde revisievergunning kan de Voorzitter niet volgen, alleen al omdat op dat moment nog geen ontwerp-besluit strekkende tot vergunningverlening was opgesteld.
De afwijzing van het verzoek om handhaving van de vergunningvoorschriften 3.22 en 12.4 heeft verweerder in het geheel niet gemotiveerd. Ook voor wat betreft de gestelde lichthinder als gevolg van in de woningen van verzoekers schijnende koplampen van vrachtwagens kan een onderbouwing niet worden gemist, ook al zal deze lichtinval zich bij naleving van voorschrift 3.7 vermoedelijk in enigszins verminderde mate voordoen.
De Voorzitter is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de handhaving door verweerder van de gedeeltelijke afwijzing van het handhavingsverzoek onvoldoende is gemotiveerd. In zoverre bestaat aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.
2.4.4.    De Voorzitter is verder van oordeel dat de opgelegde last onder dwangsom, gelet op de daaraan verbonden begunstigingstermijn van ruim een jaar, eerder als een gedoogbesluit dan als een handhavingsmaatregel aangemerkt moet worden. Ter zitting is aannemelijk geworden dat de vervanging van de in de avond- en nachtperiode gebruikte vrachtwagens door grotere exemplaren inmiddels zodanig is gevorderd dat zij op 31 maart 2005 voltooid kan zijn. Nu op dat moment aan voorschrift 3.7 kan worden voldaan, ziet de Voorzitter bij afweging van de belangen van partijen in zoverre aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5.    Ten aanzien van het door verzoekers ter zitting gedane verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken, overweegt de Voorzitter als volgt.
Op grond van artikel 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht komen kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder heeft bij de bestreden beslissing op bezwaar het besluit van 7 mei 2004 niet herroepen. Of de Afdeling in de hoofdzaak aanleiding zal zien hiertoe over te gaan, is een kwestie waarop de Voorzitter niet vooruit wil lopen. Gelet hierop bestaat op dit moment geen aanleiding om het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten toe te wijzen.
2.6.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorzieningen te treffen.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
In het te vergoeden bedrag moeten de reiskosten die door de beroepsmatige rechtsbijstandverlener zijn gemaakt, geacht worden te zijn verdisconteerd. Ten aanzien van het verzoek van verzoekers om verweerder te veroordelen in de kosten van het meebrengen van J. Voortman als deskundige of getuige ter zitting, overweegt de Voorzitter het volgende. Van het meebrengen van een deskundige of getuige is niet overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mededeling gedaan, zodat de Voorzitter betrokkene als gemachtigde van verzoekers beschouwt. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt daarom in zoverre afgewezen.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (voorheen: Wisch) van 9 december 2004, kenmerk 7640, voor zover verweerder de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden heeft bevestigd en voor zover het de aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn betreft;
II.    treft de voorlopige voorziening dat de looptijd van de begunstigingstermijn, die is verbonden aan de wegens overtreding van voorschrift 3.7 opgelegde last onder dwangsom, wordt verkort tot en met 31 maart 2005;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (voorheen: Wisch) in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 697,33, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Oude IJsselstreek (voorheen: Wisch) te worden betaald aan verzoekers;
IV.    gelast dat de gemeente Oude IJsselstreek (voorheen: Wisch) aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van Heusden
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005
163-442.