200404605/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 mei 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Terschelling.
Bij besluit van 23 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Terschelling (hierna: het college) aan appellant bouwvergunning verleend voor het bouwen van een garage op het perceel, kadastraal bekend gemeente Terschelling, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 maart 2003 heeft het college het onder meer door [partij A], [partij B] en [partijen C] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 23 april 2002 herroepen.
Bij uitspraak van 19 mei 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 juli 2004 heeft [partij B], mede namens [partij A] en [partijen C] een reactie ingediend.
Bij brief van 10 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.T. Kirpestein, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door H.T. Smit en mr. P. Logemann, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is [partij B], mede namens [partij A] en [partijen C], daar gehoord.
2.1. Het reeds gerealiseerde bouwplan betreft een vrijstaande garage met een oppervlakte van 28 m2.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "West-Terschelling/Centrum" geldt ter plaatse de bestemming "Woonhuizen klasse I".
Ingevolge artikel 3, lid A, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart voor "Woonhuizen klasse I" aangewezen gronden bestemd voor, voorzover hier van belang, woonhuizen met de daarbij behorende bijgebouwen, tuinen en/of erven, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 3, lid B, onder 8, van de planvoorschriften, mogen bij ieder hoofdgebouw ten behoeve van de daarin gevestigde functie(s) twee bijgebouwen worden gebouwd, waarvan niet meer dan één vrijstaand, mits, voorzover hier van belang, de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen ten hoogste 30 m2 zal bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer zal bedragen dan 50% van het erf en/of de tuin.
Ingevolge artikel 1, onder 23, van de planvoorschriften, wordt onder hoofdgebouw verstaan: een gebouw of complex van aaneen gebouwde gebouwen, dat zowel functioneel als qua afmetingen bepalend is voor de materiële inhoud van de bestemming.
Ingevolge artikel 1, onder 24, van de planvoorschriften, wordt onder vrijstaand bijgebouw verstaan: een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw, dat zowel qua afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 1, onder 25, van de planvoorschriften, wordt onder aangebouwd bijgebouw verstaan: een uitbreiding van het hoofdgebouw, die zowel qua afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
2.3. Appellant komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college terecht heeft geconstateerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft daarbij het standpunt van het college onderschreven dat ter plaatse reeds een aangebouwde garage/berging en praktijkruimte aanwezig is met een oppervlakte van ongeveer 30 m2, zodat realisering van bouwplan tot gevolg heeft dat de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen wordt overschreden.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat met het verlenen van bouwvergunning op 13 november 1999 voor het veranderen van de entree van de woning, waarbij een doorgang is gemaakt van de woning naar de aangebouwde garage/berging (verder: de aanbouw), tevens impliciet vrijstelling is verleend voor het gebruik van de aanbouw voor bewoning.
Dat betoog faalt. Ofschoon uit de stukken blijkt dat het college aanvankelijk bereid was medewerking te verlenen aan legalisering van het gebruik van de aanbouw voor bewoning, is voor dat gebruik nimmer daadwerkelijk vrijstelling verleend. De bouwvergunning van 13 november 1999 ziet uitsluitend op het veranderen van de entree van de woning. Niet kan worden staande gehouden dat daaruit voortvloeit dat de aanbouw voor bewoning mag worden gebruikt. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanbouw een bijgebouw is en dat het college zijn primaire besluit waarbij bouwvergunning is verleend voor de vrijstaande garage/berging terecht heeft herroepen, omdat met het bouwplan de in het bestemmingsplan maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen wordt overschreden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005