ECLI:NL:RVS:2005:AS7226

Raad van State

Datum uitspraak
23 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406406/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor verbouwing agrarische bedrijfswoning in Maasdonk

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk op 17 december 2002 een vergunning geweigerd voor de verbouwing en vergroting van een agrarische bedrijfswoning op een specifiek perceel. Appellant, de eigenaar van het perceel, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 16 september 2003 door het college ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 16 juni 2004 de uitspraak van het college bevestigde. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 1 februari 2005 ter zitting heeft behandeld. Het college was vertegenwoordigd door J.F.C. van Delft, terwijl appellant niet aanwezig was.

De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan voor het perceel de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke waarden' heeft. Volgens de planvoorschriften is binnen het agrarisch bouwblok alleen het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing toegestaan, en mag er per agrarisch bouwblok slechts één bedrijfswoning worden gerealiseerd. Appellant betoogde dat het college ten onrechte had aangenomen dat zijn bouwplan voorzag in de splitsing van de bestaande bedrijfswoning in twee aparte woningen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de bouwvergunning terecht heeft geweigerd, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 februari 2005.

Uitspraak

200406406/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 juni 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk (hierna: het college) geweigerd aan appellant een vergunning te verlenen voor het verbouwen/vergroten van een agrarische bedrijfswoning/bedrijfsruimte op het perceel, kadastraal bekend sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 september 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2004, verzonden op 23 juni 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2005, waar het college, vertegenwoordigd door J.F.C. van Delft, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellant is met bericht niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op het perceel van appellant rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk" de bestemming "agrarisch gebied met landschappelijke waarden".
Ingevolge artikel 4.3.2., aanhef en onder a, van de planvoorschriften, is binnen het agrarisch bouwblok uitsluitend het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing toegestaan en mag per agrarisch bouwblok één bedrijfswoning worden gerealiseerd.
Ingevolge artikel 1, onder j, wordt onder bedrijfswoning begrepen een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat het bouwplan voorziet in de splitsing van de op het perceel aanwezige bedrijfswoning in twee aparte woningen.
2.3.    Dit betoog faalt. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant bij het indienen van eerdere bouwaanvragen in 2000 en 2001 betreffende het perceel de intentie had om een tweede woning te verwezenlijken. De bij onderhavige aanvraag overgelegde bouwtekening vertoont grote overeenkomsten met de bij de eerdere aanvragen overgelegde bouwtekeningen. Het bouwplan voorziet voor het gedeelte van de woning dat oorspronkelijk afgesplitst zou worden in een entree, portaal, toilet, douche en zitkamer.
Weliswaar voorziet het plan niet in een tweede keuken, nu op de plaats waar in het eerste bouwplan een kantoor, een bijkeuken en een keuken was voorzien thans een groot kantoor is gepland, doch de rechtbank heeft terecht van belang geacht dat de situering van de gootsteen en, volgens de niet bestreden stelling van het college, het leidingwerk in de in het plan naast deze plaats gelegen keuken op eenvoudige wijze een wijziging van het kantoor in een keuken mogelijk maken.
De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat door realisering van het in geding zijnde bouwplan in strijd met het bestemmingsplan een tweede woning op het perceel wordt gerealiseerd.
2.4.    De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het college, ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, de bouwvergunning terecht heeft geweigerd. Gelet hierop kan er evenmin sprake zijn van een van rechtswege verleende bouwvergunning.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005
17-444.