200404290/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 13 november 2003 heeft de gemeenteraad van Stein, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 september 2003, het bestemmingsplan "Havens Stein en omgeving" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 april 2004, no. 2004/22745, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door P.H.M. Haenen, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad J.H. Janssen, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
Appellanten zijn zonder bericht van verhindering ter zitting niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) wordt, voorzover hier van belang, binnen twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring, dit besluit met het bestemmingsplan voor de duur van zes weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd. Ingevolge artikel 56a, onder b, van de WRO vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag van de terinzagelegging van het besluit overeenkomstig artikel 28, zesde lid, van de WRO.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het besluit van verweerder van 6 april 2004 is bekendgemaakt op 9 april 2004. De terinzagelegging diende derhalve uiterlijk op 23 april 2004 aan te vangen. De terinzagelegging ving aan op 22 april 2004. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 22 april 2004 en geëindigd op 2 juni 2004.
2.3. Appellanten hebben het beroepschrift niet binnen de termijn ingediend. Ter rechtvaardiging van deze termijnoverschrijding voeren appellanten aan dat zij de bekendmaking van de terinzagelegging van het besluit van het college van gedeputeerde staten omtrent de goedkeuring van het plan in het huis-aan-huisblad "de Schakel" verwachtten, doch de bekendmaking niet door middel van een publicatie in het eerdergenoemde blad is geschied, maar door middel van een publicatie in een ander blad.
Uit de stukken is gebleken dat de bekendmaking van de terinzagelegging van het ontwerp-plan en het vastgestelde plan is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad "de Schakel". De bekendmaking van de terinzagelegging van het besluit van het college van gedeputeerde staten omtrent de goedkeuring van het plan is echter niet in "de Schakel", doch in het regionale dagblad "De Limburger" gepubliceerd. De Afdeling is van oordeel dat een overschrijding van de beroepstermijn onder deze omstandigheden in beginsel verschoonbaar kan zijn.
2.4. Een voorwaarde voor verschoonbaarheid is evenwel dat appellanten het beroepschrift zo spoedig mogelijk hebben ingediend nadat zij met de mogelijkheid om beroep in te dienen bekend zijn geraakt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder appellanten bij brief van 9 april 2004 op de hoogte heeft gebracht van zijn besluit tot goedkeuring van het plan en van de mogelijkheid daartegen beroep in te dienen gedurende de termijn van terinzagelegging. Gezien de overwegingen 2.1. en 2.2. diende het bestreden besluit uiterlijk op 23 april 2004 voor de termijn van zes weken ter inzage te worden gelegd. Nu appellanten eerst op 27 juli 2004 beroep hebben ingesteld kan niet staande worden gehouden dat zij dit beroepschrift hebben ingediend zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs verlangd kan worden.
2.5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005