200400512/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 januari 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wognum.
Bij besluit van 17 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wognum (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "STO-3 Vastgoed B.V. (hierna: STO-3 Vastgoed B.V) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor een de bouw van een herberg met dienstwoning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 10 juni 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit herroepen en vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een herberg en dienstwoning op genoemd perceel. Aan de vrijstelling is de voorwaarde verbonden dat daar waar het perceel grenst aan percelen beplant met fruitbomen een functionele windsingel wordt geplant, zijnde een natuurlijke barriére van aaneengesloten groenblijvende heesters met een minimale hoogte van drie meter en een maximale hoogte van zes meter, die het verwaaien van gewasbeschermingsmiddelen tegengaat.
Bij uitspraak van 12 januari 2004, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door C.M. Sijs-Blekkingh, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord STO-3 Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [directeur].
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
De Afdeling heeft de behandeling van de zaak ter zitting van 14 januari 2005 hervat en gezamenlijk behandeld met zaak no. 200401868/1, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, voornoemd, en het college, vertegenwoordigd door C.M. Sijs-Blekkingh, voornoemd, zijn verschenen.
Voorts is gehoord STO-3 Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [directeur], voornoemd.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een herberg, bestaande uit een restaurant met terras en zeven hotelkamers, alsmede een dienstwoning.
Het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd is aan drie zijden omringd door de fruitboomgaard van appellant van in totaal 7,5 hectare.
De kortste afstand van de herberg tot de fruitboomgaard is ongeveer 8 meter.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1978" rust op het desbetreffende perceel de bestemming "Agrarische doeleinden II". Het bouwplan is hiermede niet in overeenstemming.
Om niettemin de gevraagde bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid van artikel 19 van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien of waarvoor geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, van de WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.4. Appellant heeft bezwaar tegen het bouwplan vanwege de korte afstand tot zijn fruitboomgaard. Hij betoogt dat hij als gevolg van het bouwplan, teneinde daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren, zijn bedrijfsvoering zou moeten beperken. In dit verband wijst hij onder meer op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bestreden besluit niet voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.5. Blijkens de bestreden beslissing op bezwaar wordt de ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan gevormd door de gemeentelijke beleidskaders van het "Leefbaarheidsplan Zwaagdijk" en het project "Vitalisering Platteland/Agro-toerisme", waarbinnen het bouwplan past.
Voorts heeft het college een milieutoets uitgevoerd ten aanzien van de milieuaspecten die samenhangen met de aanwezigheid van een fruitboomgaard.
Voorts heeft het college er op gewezen dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" dat op 10 februari 2004 is goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, althans voorzover het het in geding zijnde perceel betreft.
2.6. Bij uitspraak van heden, no.
200401868/1, heeft de Afdeling bovengenoemd goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voor zover het de goedkeuring van de bestemming "Bedrijven" op het perceel [locatie] betreft, vernietigd.
Voorts heeft de Afdeling alsnog goedkeuring onthouden aan het desbetreffende plandeel.
De Afdeling heeft hierbij onder meer overwogen dat met het plan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de in het plan voorziene herberg met dienstwoning niet is verzekerd. Voorts heeft de Afdeling hierbij overwogen dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.7. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het bestreden besluit niet voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing slaagt.
Gelet op de in de uitspraak van heden, no.
200401868/1, ten aanzien van het perceel [locatie] gegeven overwegingen, dient te worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.8. Met betrekking tot het door appellant gedane verzoek aan het college om een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt overwogen dat het college blijkens de beslissing op bezwaar heeft nagelaten om op dit verzoek te beslissen. Het college heeft aldus in zoverre in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb gehandeld.
2.9. Aan de overige door appellant naar voren gebrachte gronden komt de Afdeling niet meer toe.
2.10. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar, voor zover daarbij vrijstelling en bouwvergunning is verleend, vernietigen. Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar dient tevens te worden beslist op het door appellant in bezwaar gedane verzoek om vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.
2.11. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 januari 2004, WW44 03/829;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wognum van 10 juni 2003, voor zover daarbij vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO en bouwvergunning is verleend;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wognum in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.329,87, waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door gemeente Wognum te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat gemeente Wognum aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 341,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005