200407632/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2003 heeft de gemeenteraad van Cuijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 november 2003, het bestemmingsplan "De Schans 2003" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 juli 2004, no. 965861, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 oktober 2004.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Cuijk. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2004, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. H.M.E. Baten, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door A.J. Vos, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad van Cuijk, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Thijssen, ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan biedt een planologische regeling voor de ontwikkeling van een woongebied genaamd "de Schans", waarbij rekening is gehouden met recente archeologische vondsten in het plangebied.
2.3. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen -G-" betreffende een hem in eigendom toebehorende strook grond. Appellant voert hiertoe aan dat er geen onderhandelingen meer zijn met de gemeente over de aankoop van deze strook grond, zodat de bestemming niet uitgevoerd kan worden. Voorts stelt appellant dat de waarde van deze strook grond is gedaald nu de bestemming "Groenvoorzieningen -G-", anders dan het voorgaande plan, geen woningbouw meer toelaat.
2.4. De gemeenteraad stelt dat de aan de strook grond toegekende bestemming in stand dient te blijven omdat de voorgaande bestemming "Uit te werken woongebied -UW-" niet meer kan worden verwezenlijkt vanwege de archeologische vondsten. Voorts streeft de gemeenteraad naar hervatting van de onderhandelingen tot aankoop van de strook grond. Ten slotte stelt de gemeenteraad zich op het standpunt dat woningbouw op de bedoelde strook op grond van het voorgaande plan niet in de rede lag.
2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan goedgekeurd met uitzondering van een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen -G-" dat op de plankaart met blauwe lijnen is aangegeven. Aan de bewuste strook grond waarop het beroep van appellant ziet, heeft verweerder goedkeuring verleend waarbij verweerder het standpunt van de gemeenteraad onderschrijft.
2.6. De strook grond met een oppervlakte van ongeveer 558 m2 waarop het beroep van appellant zich richt maakte deel uit van een omvangrijk gebied dat op grond van het voorgaande bestemmingsplan was bestemd als "Uit te werken woongebied -UW-". Gelet op de feitelijke en planologische ontwikkelingen die zich sinds de totstandkoming van dat plan in dat gebied hebben voorgedaan en gegeven de beperkte omvang van de strook grond kan niet worden gesteld dat geen goede redenen bestonden om voormelde bestemming "Uit te werken woongebied -UW-" te vervangen door de bestemming "Groenvoorzieningen -G-". De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat er inmiddels in het gebied archeologische vondsten zijn gedaan die zich, naar hun aard, niet goed verdragen met bebouwing.
Gelet op de stukken overweegt de Afdeling dat het voldoende aannemelijk is dat de gemeenteraad de onderhandelingen omtrent aankoop van de grond wil voortzetten, zodat er geen reden is te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van de bestemming "Groenvoorzieningen -G-".
Wat betreft het bezwaar van appellant dat woningbouwmogelijkheden teniet gedaan worden en dat dit zal leiden tot waardedaling van de strook grond, stelt de Afdeling voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Voorts overweegt de Afdeling dat sprake was van een uit te werken bestemming en dat voor de strook grond nog geen uitwerkingsplan tot stand was gebracht. Ter plaatse was woningbouw derhalve niet zonder meer mogelijk. Ter zitting heeft appellant wat betreft de bestemming van zijn gronden een beroep gedaan op de verkavelingsschets. De Afdeling overweegt dienaangaande dat aan een verkavelingsschets geen bindende betekenis toekomt zodat het beroep van appellant in zoverre faalt. Het vorenstaande in aanmerking genomen ziet de Afdeling ook geen grond voor het oordeel dat de waardevermindering ten gevolge van het toekennen van de bestemming "Groenvoorzieningen -G-" zodanig zal zijn dat verweerder hieraan een groot gewicht had moeten toekennen. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat met de toegekende groenbestemming is gediend dan aan de daaruit voor appellant voortvloeiende bezwaren.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. de Rooy
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005