200405933/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 10 juni 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van zijn woning aan de [locatie 1] te [plaats] met een extra verdieping.
Bij besluit van 28 augustus 2003 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2004, verzonden op 14 juni 2004, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 16 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C.H.P. de Boer, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Vast staat dat appellant reeds eerder, op 10 juli 2001, een aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend voor het vergroten van zijn woning met een extra verdieping. Die vergunning is bij besluit van 11 december 2001, verzonden op 10 januari 2002, geweigerd omdat het bouwplan, wegens een door het ontbreken van een uitwerkingsplan geldend bouwverbod, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Daalmeer". Daarbij heeft het college tevens te kennen gegeven dat het heeft besloten (vooralsnog) geen medewerking te verlenen aan de bouw van een extra verdieping op de woning van appellant, maar het geheel van (een) eventuele uitbreiding(en) te bezien in het kader van een voor het gehele gebied op te stellen bestemmingsplan. Tegen dat besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is.
2.2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en dat de rechtbank zich derhalve ten onrechte heeft beperkt tot de beantwoording van de vraag of zich na het besluit van 11 december 2001 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die tot heroverweging noopten.
2.4. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geldt, indien het bestuursorgaan reeds op een eerder ingediende aanvraag heeft beslist, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 4 april 2003, no. 200206882/1 (AB 2003, 315) en van 14 juli 2004, no.
200305775/1, bij een opnieuw ingediende aanvraag van dezelfde strekking voor de rechter het beperkte toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb, ook indien het bestuursorgaan het tweede lid van dat artikel niet heeft toegepast. De regels inzake de toegang tot de rechter staan niet ter vrije beschikking van partijen, maar zijn van openbare orde. Dat betekent dat de rechter, ter bepaling van de door hem te verrichten beoordeling in geval van een besluit op een herhaalde aanvraag, direct moet treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
Gelet op het vorenstaande kan de enkele omstandigheid dat het college zich op het standpunt stelt dat sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden die een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag rechtvaardigen, niet leiden tot het oordeel dat geen sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
2.5. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.5.1. Niet in geschil is dat het bouwplan identiek is aan het oorspronkelijk ingediende bouwplan van 10 juli 2001, met dien verstande dat, nu de bewoners van de aangrenzende woning [locatie 2] hebben afgezien van het realiseren van eveneens een extra verdieping op hun woning, aan die zijde thans in een blinde muur is voorzien. Dit laatste is evenwel geen relevant verschil, nu op voorhand vaststaat dat deze omstandigheid niet tot een andere uitkomst kan leiden. Gelet op het geldende bouwverbod kan het bouwplan, ongeacht de ruimtelijke uitstraling, immers niet worden gerealiseerd. Bezien in het licht van de bij de eerdere weigering gegeven motivering voor het onthouden van medewerking aan het bouwplan is bedoelde omstandigheid evenmin van betekenis. Het betoog van appellant ter zake faalt.
2.5.2. Appellant heeft aan zijn tweede aanvraag om een bouwvergunning voorts ten grondslag gelegd dat het door het college bij de eerste weigering in het vooruitzicht gestelde voorontwerp-bestemmingsplan "Alkmaar Noord" nog steeds niet ter visie is gelegd.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de in dit opzicht opgetreden vertraging geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, oplevert.
2.5.3. De omstandigheid dat de nieuwe bewoners van [locatie 2], naar appellant heeft gesteld, geen bezwaar hebben tegen de uitvoering van het bouwplan, is evenmin aan te merken als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Ook het door appellant gedane beroep op het vertrouwensbeginsel biedt geen grond voor het aannemen van zodanig feit of omstandigheid. Daaraan staat reeds in de weg dat, naar ter zitting is gebleken, de mededeling van een gemeenteambtenaar waarop appellant in dit verband heeft gewezen, slechts het karakter van een advies droeg.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005