200410326/2.
Datum uitspraak: 24 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
de vereniging "Verenigde Eigenaren Langeraarse Plassen",
gevestigd te Ter Aar, en [verzoeker sub 2], wonend te Langeraar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2004 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank], gevestigd te Rotterdam
de Kamer voor de Binnenvisserij.
Bij besluiten van 13 juni 2003 heeft de Kamer voor de Binnenvisserij (hierna: de Kamer) het door [verzoeker rechtbank] ingediende verzoek tot verlenging van de op 31 december 2003 van rechtswege eindigende huurovereenkomst met betrekking tot het volledig visrecht op de in die besluiten nader aangeduide percelen water, gelegen in de Zuid- en Noordplas van de Noordeinden Geerpolder, kadastraal bekend gemeente Ter Aar, toegewezen.
Bij besluiten van 28 november 2003 heeft de Kamer de daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de besluiten van 13 juni 2003 vernietigd, en het verlengingsverzoek van [verzoeker rechtbank] niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de thans aangevallen uitspraken van 10 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank), de tegen die besluiten door [verzoeker rechtbank] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Kamer, met inachtneming van het in de uitspraken bepaalde, binnen zes weken na verzending daarvan opnieuw op de bezwaren beslist.
Tegen deze uitspraken is bij brief van 17 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 januari 2005. Daarbij is de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 2 februari 2005 is dit verzoek beperkt tot het besluit dat betrekking heeft op [verzoeker sub 2].
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 februari 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn, en [verzoeker rechtbank], vertegenwoordigd door mr. A.A. den Hollander, advocaat te Middelharnis, en de Kamer, vertegenwoordigd door mr. O. van der Heide, Voorzitter van de Kamer, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, moet het hoger beroep mede worden geacht te zijn gericht tegen de nieuwe besluiten van 15 december 2005 (lees: 2004), waarbij de Kamer gevolg heeft gegeven aan de aangevallen uitspraken, en het door [verzoeker rechtbank] ingediende verzoek tot verlenging van de hiervoor genoemde huurovereenkomst heeft toegewezen. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft daarom eveneens betrekking op het besluit van 15 december 2005 (lees: 2004), H2003/102 betreffende [verzoeker sub 2].
2.3. De rechtbank is tot het oordeel gekomen, dat de Kamer ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat [vennoten], als nieuwe vennoten van [verzoeker rechtbank], de in geding zijnde huurovereenkomst(en) in rechte hebben overgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Kamer het verlengingsverzoek van [verzoeker rechtbank] dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. De Voorzitter acht niet op voorhand uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure tot een ander oordeel komt.
2.5. Gelet hierop, alsook in aanmerking nemend dat niet uitgesloten moet worden geacht dat voortzetting van de huurovereenkomsten voor verzoekers ingrijpende gevolgen kan hebben gelet op hun belangen bij een planmatig en duurzame aanpak van het visserijbeheer in de Langeraarse Plassen, ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening. Daarbij merkt de Voorzitter op dat de stukken en het verhandelde ter zitting geen reden geven voor de veronderstelling dat de omstandigheid dat in afwachting van de uitspraak in het bodemgeschil geen gebruik kan worden gemaakt van het betrokken visrecht tot onaanvaardbare bedrijfseconomische gevolgen leidt voor (de vennoten van) [verzoeker rechtbank].
2.6. De Kamer dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de Kamer voor de Binnenvisserij van 15 december 2005 (lees: 2004) H2003/102;
II. veroordeelt de Kamer voor de Binnenvisserij in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de Kamer voor de Binnenvisserij aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 409,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2005