ECLI:NL:RVS:2005:AS8403

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404816/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.G.C. Wiebenga
  • H. Borstlap
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding na oplegging last tot verwijdering afvalstoffen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 maart 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van appellant, die in 1985 een stuk grond had gekocht aan de Waubacherweg te Brunssum. Op deze grond lag een partij afvalstoffen, waarvoor verweerder, het college van gedeputeerde staten van Limburg, bij besluit van 18 juni 1996 een last had opgelegd om deze afvalstoffen te verwijderen. Appellant heeft in 2002 een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat door verweerder werd afgewezen. Deze afwijzing werd later in bezwaar gehandhaafd.

De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing van de schadevergoeding ter verdere behandeling doorgezonden aan de Afdeling. Tijdens de zitting op 6 januari 2005 is de zaak behandeld, waarbij zowel appellant als verweerder vertegenwoordigd waren. De Afdeling overwoog dat de bestuursrechter alleen bevoegd is om kennis te nemen van een beroep inzake een zuiver schadebesluit als de schadeoorzaak een besluit is waartegen beroep kan worden ingesteld. In deze procedure kon alleen schade aan de orde zijn die was veroorzaakt door het besluit van 18 juni 1996.

Appellant betoogde dat de last ten onrechte aan hem was opgelegd in plaats van aan een derde partij, maar de Afdeling oordeelde dat het besluit tot het opleggen van de last rechtmatig was. De kosten die appellant had gemaakt om aan de last te voldoen, konden niet worden aangemerkt als onevenredig nadeel dat voor compensatie in aanmerking kwam. De Afdeling concludeerde dat verweerder terecht het verzoek om schadevergoeding had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200404816/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft verweerder een verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2003, verzonden op 4 juni 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 juli 2003 bij de rechtbank Maastricht beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 september 2003. De rechtbank heeft het beroep ter verdere behandeling doorgezonden aan de Afdeling.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en verweerder. Deze stukken zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2005, waar appellant, in persoon en vertegenwoordigd door [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.J.T.L. Ploem, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant heeft in 1985 een stuk grond gekocht aan de Waubacherweg te Brunssum. Daarop lag onder meer een partij afvalstoffen.
Bij besluit van 18 juni 1996 heeft verweerder appellant onder oplegging van een dwangsom gelast deze afvalstoffen te verwijderen.
Bij besluit van 14 april 1997 heeft verweerder beslist op het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar. Daarbij heeft hij een nieuwe begunstigingstermijn gesteld, het maximum van de te verbeuren dwangsommen verhoogd, en de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 1999, in zaak nr. E03.97.0675, heeft de Afdeling het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om herziening van deze uitspraak heeft de Afdeling, bij uitspraak van 19 september 2001, in zaak nr. 200005533/1, afgewezen.
2.2.    Vervolgens heeft appellant bij brief van 3 december 2001 verweerder - naar tussen partijen niet in geschil is - verzocht om een zogenoemd zuiver schadebesluit te nemen. Appellant stelt, kort weergegeven, schade te hebben geleden omdat hij heeft moeten voldoen aan de bij besluit van 18 juni 1996 opgelegde last.
Verweerder heeft bij het besluit van 8 oktober 2002 afwijzend op dit verzoek beslist. Deze afwijzing heeft hij bij de thans bestreden beslissing op bezwaar gehandhaafd.
2.3.    Zoals onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997, in zaak H01.96.0578/Q1 (JB 1997/118 en AB 1997, 229) volgt, is de bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep inzake een zuiver schadebesluit, indien de gestelde schadeoorzaak een besluit is waartegen bij die rechter beroep kan worden ingesteld.
In de huidige procedure kan dan ook uitsluitend schade aan de orde zijn die is veroorzaakt door het besluit van 18 juni 1996. Schade die zou zijn veroorzaakt door feitelijke handelingen, al dan niet ter voorbereiding of uitvoering van dit besluit, kan in deze procedure niet aan de orde zijn.
2.4.    Appellant betoogt onder meer, zoals hij ook in de eerdere procedures heeft gedaan, dat de last ten onrechte aan hem is opgelegd in plaats van aan [belanghebbende]. Dit betoog slaagt niet. Het besluit van 18 juni 1996 tot het opleggen van de last is bij de beslissing op het daartegen gemaakte bezwaar niet herroepen, en het tegen die beslissing op bezwaar ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Dit brengt mee dat van de rechtmatigheid van het besluit tot het opleggen van de last moet worden uitgegaan. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit dat aanleiding geeft voor het toekennen van schadevergoeding.
2.5.    Zoals onder meer uit de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997 volgt, kan een zuiver schadebesluit niet alleen betrekking hebben op door een onrechtmatig besluit veroorzaakte schade. Het kan ook betrekking hebben op onevenredig - buiten het normale maatschappelijke risico vallend en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkend - nadeel als gevolg van een op zichzelf rechtmatig besluit.
Appellant betoogt dat hij ten gevolge van het besluit van 18 juni 1996 onevenredig nadeel heeft geleden. Dit nadeel zou door verweerder moeten worden gecompenseerd. Hij voert in dit verband onder meer aan dat hij kosten heeft moeten maken die voor rekening van [belanghebbende] zouden moeten zijn (althans niet voor rekening van appellant).
De Afdeling deelt dit standpunt niet. Zoals zij hiervoor heeft overwogen, moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het besluit van 18 juni 1996, en moet dus worden geconcludeerd dat bij dat besluit terecht aan appellant, en niet aan [belanghebbende], een last is opgelegd. De kosten die appellant heeft gemaakt om te voldoen aan deze last kunnen niet worden aangemerkt als een onevenredig, buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkend, nadeel dat verweerder zou moeten compenseren.
In zoverre bestond voor verweerder evenmin aanleiding voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
2.6.    Ook hetgeen appellant voor het overige aanvoert geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder het verzoek om schadevergoeding niet heeft mogen afwijzen, noch voor het oordeel dat het tegen deze afwijzing gemaakte bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard.
2.7.    Het beroep is ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005
262.