ECLI:NL:RVS:2005:AS8438

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407119/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van natuurgebiedsplannen door de Raad van State

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 16 juli 2004 een beroep tegen besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaarde. De besluiten betroffen de vaststelling van elf natuurgebiedsplannen, waaronder het plan Beerze-Reusel, en het Beheers- en landschapsgebiedsplan Noord-Brabant, die op 2 juli 2002 door het college zijn vastgesteld. De appellant, die een landgoed exploiteert, betoogde dat de rechtbank had miskend dat de vaststelling van deze plannen planologische gevolgen had en dat de natuurdoelstellingen van het natuurgebiedsplan door de provincie zouden worden overgenomen in het streekplan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 december 2004 ter zitting behandeld. De appellant was in persoon aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Afdeling overwoog dat de vaststelling van het natuurgebiedsplan geen planologische gevolgen heeft voor de gronden in dat gebied, omdat de bestemming en het gebruik van die gronden niet worden gewijzigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen belangenafweging meer nodig was voor andere specifieke regelgeving, zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet Milieubeheer.

Daarnaast klaagde de appellant dat de natuurdoeltypen die aan zijn landgoed waren toegekend, niet strookten met de cultuurhistorische waarden van het landgoed, dat als rijksmonument is aangewezen. De Afdeling oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er strijdigheid was met de Monumentenwet en de Natuurschoonwet. De rechtbank had terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot de toekenning van de natuurdoeltypen had kunnen besluiten.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 maart 2005.

Uitspraak

200407119/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 juli 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) elf natuurgebiedsplannen vastgesteld, waaronder het plan Beerze-Reusel, alsmede het Beheers- en landschapsgebiedsplan Noord-Brabant.
Bij uitspraak van 16 juli 2004, verzonden op 26 juli 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2004, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.W.R. van Goethem, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.        Bij besluiten van 20 december 1999 (Stcrt. 1999, 252) heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer lettend op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling SN) en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer vastgesteld (hierna: de Regeling SAN).
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef, van de Regeling SN, voorzover hier van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.
In de Regeling SAN is voor landschapsgebieden en landschapsgebiedsplannen een vergelijkbare bepaling vastgesteld in artikel 12, eerste lid, aanhef, en voor beheersgebieden en beheersgebiedsplannen in artikel 10, eerste lid, aanhef.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Regeling SN, voor zover thans van belang, worden natuurgebiedsplannen vastgesteld bij besluit van gedeputeerde staten.
2.2.    Appellant exploiteert het landgoed […]. Bij de vaststelling van het natuurgebiedsplan Beerze-Reusel en het Beheers- en landschapsgebiedsplan Noord-Brabant heeft het college aan delen van dat landgoed specifieke natuurdoeltypen, waaronder ‘bos met verhoogde natuurwaarde’ en ‘bloemrijk grasland’, toegekend.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat moet worden aangenomen dat de provincie bij het te zijner tijd aanpassen van het streekplan de natuurdoelstellingen van het natuurgebiedsplan zal overnemen en dat de gemeente zich aan het streekplan zal moeten conformeren, zodat wel degelijk sprake is van planologische gevolgen van de vaststelling.
2.4.    Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 1 september 2004 in zaak nr.
200402191/1, heeft de vaststelling van het natuurgebiedsplan geen planologische gevolgen voor de in dat gebied gelegen gronden, omdat door die vaststelling de bestemming van die gronden, noch het gebruik daarvan wordt gewijzigd. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat de vaststelling van de natuurgebiedsplannen er niet toe leidt dat geen belangenafweging meer hoeft plaats te vinden ter uitvoering van andere specifieke regelgeving, zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet Milieubeheer. Ook bij het vaststellen van een streekplan geldt onverkort dat alle daarbij betrokken belangen afgewogen dienen te worden.
2.5.    Appellant klaagt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de door het college toegekende natuurdoeltypen niet stroken met de cultuurhistorische waarden van zijn landgoed, zoals die worden beschermd door de Monumentenwet en de Natuurschoonwet. Hij stelt in dat verband dat zijn landgoed als rijksmonument is aangewezen en dat het beheer ervan afhankelijk is van subsidies in verband daarmee verleend.
2.6.    Dit betoog faalt evenzeer. Appellant heeft de door hem aangevoerde strijdigheid niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld aan de hand van een rapport van een deskundige. In hetgeen hij heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de toekenning van de natuurdoeltypen heeft kunnen besluiten of dat het college deze natuurdoeltypen op onjuiste gronden heeft toegekend. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het college ter zitting heeft verklaard dat voor de instandhouding van bestaande natuur subsidie beschikbaar blijft.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005
47-477.