200500516/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Heusden,
verweerder.
Bij besluit van 11 januari 2005, kenmerk B200500316, verzonden 12 januari 2005, heeft verweerder aan [Café-Restaurant] een gedoogtoestemming verleend om in afwijking van voorschrift 8.1 van de aan haar krachtens de Hinderwet op 8 oktober 1991 verleende vergunning open te zijn tot 03.00 uur.
Voorts heeft verweerder bij brief van 11 januari 2005, kenmerk B200415654/B200500225/B200500317, onder verwijzing naar eerder genoemd besluit aan [verzoeker] medegedeeld dat, zodra het onderzoek waarnaar in voornoemd besluit van 11 januari 2005 wordt verwezen, is afgerond, het verzoek om handhaving van verzoekers van 7 december 2004, zal worden beoordeeld.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 16 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 februari 2005, waar verzoekers in persoon, bij monde van [verzoeker], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. Willemsen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.A.L. van Engelen en H. van Buul, gemachtigden, als partij daar gehoord.
2.1. Verzoekers twijfelen of de brief van 11 januari 2005, kenmerk B200415654/B200500225/B200500317, kan worden aangemerkt als een besluit op hun verzoek om handhaving van 7 december 2004 betreffende de overtreding van voorschrift 8.1 van de vergunning van 8 oktober 1991. Nu verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard voornoemde brief niet te beschouwen als een afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden, hebben verzoekers hun verzoek om voorlopige voorziening, voorzover dit verzoek mede is gericht tegen voornoemde brief, ter zitting ingetrokken.
2.2. Het verzoek om voorlopige voorziening betreft derhalve slechts het besluit van 11 januari 2005, kenmerk B200500316.
Bij dit besluit heeft verweerder besloten dat hij niet handhavend zal optreden tegen het in strijd met voorschrift 8.1 van de vergunning uit 1991 van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag open zijn van [Café-Restaurant] tot 03.00 uur. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2004, no.
200403236/1, hieraan de overweging ten grondslag gelegd dat hij nader onderzoek zal instellen naar de mogelijkheden om het intrekken van voorschrift 8.1 beter te motiveren. Hij betoogt dat hij voor [Café-Restaurant] uiteindelijk een op maat toegesneden exploitatievergunning wil verlenen met daarbij de Algemeen Plaatselijke Verordening als toekomstig bestuurlijk kader. Voorts stelt verweerder dat [Café-Restaurant] feitelijk al jaren tot 03.00 uur open is.
2.3. Verzoekers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij betogen dat het bestreden besluit impliceert dat voor onbepaalde tijd niet handhavend zal worden opgetreden tegen de overtreding van voorschrift 8.1 van de vergunning uit 1991, terwijl er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Zij voeren hiertoe aan dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog onderzoek moest worden gedaan naar de mogelijkheden tot oprekking van de openingstijden. Voorts is met het bestreden besluit niet aangetoond dat voorschrift 8.1 niet meer noodzakelijk is voor de bescherming van het milieu, aldus verzoekers. Er is naar de mening van verzoekers dan ook geen rekening gehouden met hun belangen als omwonenden.
2.4. De motivering van het gedoogbesluit bestaat daarin dat wordt afgezien van handhavend optreden tegen overtredingen van het geldende voorschrift 8.1 in afwachting van de resultaten van een onderzoek naar de mogelijkheden om het intrekken van voorschrift 8.1 uit de milieuvergunning beter te motiveren. Deze aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering rechtvaardigt naar het oordeel van de Voorzitter niet dat in het onderhavige geval wordt afgezien van handhaving van de overtreding van voorschrift 8.1 van de vergunning uit 1991. Ten tijde van het nemen van het besluit bestond immers geen duidelijkheid over de uitkomsten van het onderzoek noch anderszins is gebleken dat sprake is van een concreet zicht op legalisatie op dit punt.
De Voorzitter overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2004, no.
200403236/1, voorts dat voorschrift 8.1 in 1991 noodzakelijk werd geacht met het oog op de bescherming van het milieu. Verweerder heeft ook in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom de naleving van voorschrift 8.1, mede gelet op de belangen van omwonenden en het gegeven dat de overtredingen van dit voorschrift al zeer geruime tijd plaatsvinden en hinder voor de omwonenden veroorzaken, thans niet meer noodzakelijk is.
Voorzover verzoekers bezwaren aanvoeren betreffende de duur van het gedogen, overweegt de Voorzitter dat als basisvereiste voor een gedoogbesluit geldt dat er voldoende grond aanwezig moet zijn om te verwachten dat de illegale situatie op korte termijn zal worden beëindigd. Uit (de overwegingen van) het bestreden besluit volgt evenwel niet voor welke termijn de onderhavige gedoogtoestemming is verleend.
Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heusden van 11 januari 2005, kenmerk B200500316, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heusden tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 98,12; het dient door de gemeente Heusden aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Heusden aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005