ECLI:NL:RVS:2005:AS9258
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- R.W.L. Loeb
- M.Z.C. Koutstaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking keuringsbevoegdheid door de RDW en hoger beroep
In deze zaak heeft de Raad van State op 3 maart 2005 uitspraak gedaan over de intrekking van de keuringsbevoegdheid van een appellant door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW). De RDW had op 7 oktober 2004 besloten om de keuringsbevoegdheid van de appellant voor een periode van zes en negen weken in te trekken, omdat de appellant bij een voertuigkeuring op 17 augustus 2004 niet de voorgeschreven apparatuur had gebruikt. De appellant had de remvertraging van een voertuig dat was voorzien van een permanente aandrijving op meer dan één as niet op de juiste manier bepaald, wat leidde tot een onvolledige keuring. De RDW oordeelde dat de appellant in strijd had gehandeld met de Erkenningsregeling APK, wat hen in staat stelde om sancties op te leggen.
Tegen deze besluiten heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij ook verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de RDW in redelijkheid tot het sanctiebeleid heeft kunnen besluiten en dat de opgelegde sancties in overeenstemming zijn met dit beleid. De appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen grond was om de maatregelen onevenredig zwaar te achten in verhouding tot de ernst van de overtredingen.
De Raad van State heeft geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak van de rechtbank Haarlem is bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 maart 2005.