ECLI:NL:RVS:2005:AS9270

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410463/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor varkenshouderij met mestopslag

Op 2 november 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Berkelland een revisievergunning voor een varkenshouderij met mestopslag, gelegen aan [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats]. Dit besluit werd aangevochten door verzoekers, die vreesden voor onaanvaardbare geluidoverlast. Bij brief van 22 december 2004 vroegen zij de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 17 februari 2005, waarbij verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat, mr. R.S. Wertheim, en verweerder werd vertegenwoordigd door ing. A.M. Holl.

De Voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Verzoekers wezen op de nabijheid van de laad- en losplaats bij hun woning, wat volgens hen zou leiden tot onaanvaardbare geluidshinder. De Voorzitter constateerde dat de vergunning verleend was voor het houden van 1.015 vleesvarkens, terwijl eerder een vergunning was verleend voor een aanzienlijk aantal andere dieren. De geluidvoorschriften die aan de vergunning waren verbonden, werden als onvoldoende beoordeeld, omdat de laad- en losplaats dicht bij de woning van verzoekers was gelegen en er geen voorschrift was dat het gebruik van deze laad- en losplaats verbood.

De Voorzitter besloot om de vergunning te schorsen en het college van burgemeester en wethouders van Berkelland te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers, alsook het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 maart 2005.

Uitspraak

200410463/2.
Datum uitspraak: 4 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland, voorheen Eibergen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouders] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een varkenshouderij met mestopslag gelegen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Eibergen (thans Berkelland), sectie […], nummers […].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 22 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 februari 2005, waar verzoekers in persoon en bijgestaan door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. A.M. Holl, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn vergunninghouders als partij daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van 1.015 vleesvarkens. Eerder is op 13 november 2001 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het houden van 100 kraamzeugen, 280 guste en dragende zeugen, 1.280 gespeende biggen, 1 beer, 17 vleesvarkens en 15 opfokzeugen.
2.3.    Verzoekers vrezen voor onaanvaardbare geluidoverlast. Zij wijzen er in dit verband op dat de laad- en losplaats, die voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder naar hun mening van groot belang is, zeer dicht bij hun woning is gelegen. Verder verwachten zij geluidoverlast te ondervinden van de varkens, de ventilatoren en de reinigingswerkzaamheden. Ter zitting hebben zij hiertoe aangevoerd dat bij het bestreden besluit alle activiteiten die tot enige vorm van overlast kunnen leiden zich in tegenstelling tot de vergunning van 2001 concentreren in stal 4.
2.3.1.    Verweerder heeft zijn in het kader van de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer toekomende beoordelingsvrijheid met betrekking tot de van de inrichting te duchten directe geluidhinder ingevuld door toepassing van hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 (wat betreft de maximale geluidniveaus) en hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
2.3.2.    Ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder heeft verweerder onder andere de volgende voorschriften aan de vergunning verbonden.
In voorschrift 4.1 zijn voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau grenswaarden opgenomen van 40, 35 en 30 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Volgens voorschrift 4.3 mogen de piekgeluidgrenswaarden niet meer bedragen dan 20 dB(A) boven de in voornoemd voorschrift opgenomen getalswaarden.
In voorschrift 4.2 is onder andere bepaald dat op basis van het '12-dagen-criterium' toestemming wordt verleend om 12 keer per jaar te laden en te lossen tussen 19.00 en 07.00 uur.
In voorschrift 4.4 is bepaald dat voorschrift 4.3 niet van toepassing is op het laden en lossen inclusief aan- en afvoerbewegingen ten behoeve van de inrichting voorzover dit plaatsvindt tussen 07.00 uur en 19.00 uur.
2.3.3.    Wat betreft de naleefbaarheid van de geluidvoorschriften overweegt de Afdeling allereerst dat de aanvraag en de daarbij behorende tekening onderdeel uitmaken van het bestreden besluit. In de aanvraag is vermeld dat in de dagperiode 5 aan- en afvoerbewegingen met personenauto's plaatsvinden, 3 aan- en afvoerbewegingen met bestelauto's en 4 aan- en afvoerbewegingen met vrachtauto's. Voorts is in de dagperiode gedurende één uur een tractor in bedrijf. Verder vinden in de avond- en nachtperiode blijkens de aanvraag incidenteel aan- en afvoerbewegingen plaats.
Verweerder is blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting bij de beoordeling van de van de verkeersbewegingen en laad- en losactiviteiten afkomstige geluidbelasting uitgegaan van een laad- en losplaats aan de achterzijde van stal 4 ter hoogte van de spoelplaats en de voersilo's. Volgens verweerder komt de inrit bij deze laad- en losplaats uit. Uit de tekening behorende bij de aanvraag blijkt echter dat het laad- en losbordes aan de westzijde van stal 4 is gelegen. Ook naar deze laad- en losplaats leidt blijkens de tekening een inrit. De aan de westzijde van stal 4 gelegen laad- en losplaats ligt ingevolge het bij het bestreden besluit gevoegde overzichtskaartje direct tegenover de woning van verzoekers. Nu de op de tekening aangegeven laad- en losplaats dicht bij de woning van verzoekers is gelegen, verweerder met deze laad- en losplaats blijkens het verhandelde ter zitting geen rekening heeft gehouden, er geen voorschrift aan het bestreden besluit is verbonden dat het gebruik van voornoemde laad- en losplaats verbiedt en de laad- en losbewegingen in de dagperiode slechts van het piekgeluidniveau zijn uitgezonderd, is niet aannemelijk geworden dat kan worden voldaan aan de grenswaarden opgenomen in voorschrift 4.1. Gelet op het vorenstaande kan de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende voorbereiding naar het oordeel van de Voorzitter niet zorgvuldig en de daaraan ten grondslag liggende motivering niet toereikend worden geacht. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.
2.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek behoeft voor het overige geen bespreking.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland van 2 november 2004;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Berkelland tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 695,23, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Berkelland aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Berkelland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Montagne
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2005
374.