ECLI:NL:RVS:2005:AS9287

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406310/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor parkeren in de tuin te Maasbracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasbracht, waarbij aan een belanghebbende vrijstelling is verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het parkeren in de tuin van zijn woning. Het college had op 7 oktober 2003 besloten om deze vrijstelling te verlenen, ondanks dat het bestemmingsplan 'Herziening Kruchterveld' het gebruik van het perceel voor parkeerdoeleinden verbiedt. Appellanten, die aan de overzijde van de straat wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde hun bezwaar ongegrond op 13 januari 2004. De rechtbank Roermond bevestigde deze beslissing op 1 juli 2004, waarna appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 22 februari 2005 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders terecht vrijstelling heeft verleend, omdat het gebruik van de tuin voor parkeren onder bepaalde voorwaarden is toegestaan in het ontwerp-bestemmingsplan dat inmiddels rechtskracht heeft verkregen. De rechtbank had met juistheid geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van het vrijstellingsbesluit afdoende was. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van een onevenredige toename van stank- en geluidshinder voor de appellanten, en dat het besluit op bezwaar zorgvuldig tot stand was gekomen.

Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 maart 2005.

Uitspraak

200406310/1.
Datum uitspraak: 9 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Maasbracht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 juli 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasbracht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasbracht (hierna: het college) aan [belanghebbende] vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend ten behoeve van het parkeren in de tuin gelegen vóór de woning op het perceel [locatie] te Maasbracht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 januari 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2005, waar appellanten in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.H.A.S. Gidding, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Herziening Kruchterveld" is het gedeelte van het perceel dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn bestemd voor "Tuin". Vaststaat dat het gebruik daarvan voor parkeerdoeleinden ingevolge artikel 25 van de planvoorschriften is verboden. Teneinde niettemin zodanig gebruik mogelijk te maken heeft het college van dat verbod vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
2.2.    Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Daarbij is het bepaalde in het eerste lid van dat artikel met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing van overeenkomstige toepassing. Niet in geschil is dat het hier een situatie betreft die valt binnen een door het college van gedeputeerde staten van Limburg aangegeven categorie van gevallen.
2.3.    Ter zake van het gehandhaafde vrijstellingsbesluit heeft het college een ruimtelijke onderbouwing opgesteld waarbij onder meer wordt gewezen op het ontwerp van het bestemmingsplan "Verboden gebruik parkeren". Dat bestemmingsplan voorziet in de herziening van de in de kern Maasbracht geldende bestemmingsplannen waarbij parkeren in de voortuin onder voorwaarden wordt toegestaan. Niet in geschil is dat in het geval van [belanghebbende] aan die voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het ontwerp-bestemmingsplan, dat inmiddels rechtskracht heeft verkregen, een afdoende ruimtelijke onderbouwing van het vrijstellingsbesluit vormt.
2.4.    In aanmerking nemende dat de woning van appellanten is gesitueerd aan de overzijde van de straat acht de Afdeling evenals de rechtbank niet aannemelijk dat het parkeren in de voortuin van [belanghebbende] leidt tot een onevenredige toename van stank- en geluidhinder ten opzichte van een situatie waarbij aan de openbare weg wordt geparkeerd. Er zijn voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit op bezwaar op onzorgvuldige wijze is tot stand gekomen. De enkele omstandigheid dat het college aan de door appellanten naar voren gebrachte belangen geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend noopt niet tot dat oordeel.
2.5.    Voorzover appellanten betogen dat [belanghebbende] de uitweg van zijn perceel op andere wijze heeft gerealiseerd dan ingevolge de daarvoor verleende uitwegvergunning is toegestaan, valt dat betoog buiten de omvang van het aan de orde zijnde geding.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Willems
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2005
412.