200409156/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 29 januari 2004 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn, op voorstellen van het college van burgemeester en wethouders van 12 en 22 januari 2004, het bestemmingsplan "Brinkhorst en Orden" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 augustus 2004, no. RE2004.14362, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 13 december 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. I. Simonides, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad G.C. van Altena, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het de plan, voorzover het voorziet in de bouw van speel- en klimtoestellen tot een hoogte van zes meter op gronden met de bestemmingen "Groenvoorzieningen (G)" en "Parkbos (PB)".
Volgens appellant is het belang van het plaatselijke woon- en leefklimaat onvoldoende afgewogen tegen het belang bij plaatsing van dergelijke omvangrijke bouwwerken. Appellant is van mening dat de in het plan geboden bouwmogelijkheid van speelvoorzieningen op het perceel tegenover zijn woning in strijd is met uitlatingen van het college van burgemeester en wethouders, gedaan in het kader van de procedure tot het verlenen van vrijstelling van het geldende bestemmingsplan voor de bouw van een health- en racketcenter.
2.3. Verweerder heeft geen reden gezien het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het in zoverre goedgekeurd. Hij is van mening dat een speelvoorziening een passende functie is in een woonomgeving en dat de aard en schaal geen aantasting van een goed woon- en leefklimaat met zich brengt. Het staat volgens verweerder het gemeentebestuur vrij bestaand beleid te wijzigen op grond van gewijzigde beleidsinzichten.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het westelijke deel van Apeldoorn. Het plangebied wordt begrensd door de Asselsestraat in het noorden, de Wilhelmina Druckerstraat en Koning stadhouderlaan in het oosten, de spoorlijn Apeldoorn-Amersfoort in het zuiden en het sportpark Orderbos en de politieacademie aan de westrand.
Diverse gronden in het plangebied zijn aangewezen voor "Groenvoorzieningen (G)" dan wel "Parkbos (PB)".
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor groenvoorzieningen aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen met daarin fiets- en voetpaden, parkeergelegenheid en speelvoorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken.
Ingevolge artikel 2.19, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor parkbos aangewezen gronden bestemd voor:
a. instandhouding van bos en park ten behoeve van aldaar voorkomende landschappelijke en natuurwaarden;
b. fiets- en voetpaden en in- en uitritten;
d. recreatief medegebruik (wandelen, fietsen en paardrijden);
e. evenementen, voorzover het betreft het gebied binnen de ringweg;
met daarbij behorende andere bouwwerken.
De gemeenteraad heeft in het bebouwingsschema, neergelegd in het tweede lid van artikel 2.18 en het derde lid van artikel 2.19 van de planvoorschriften, de mogelijkheid opgenomen de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" en "Parkbos (PB)" te bebouwen met speel- en klimtoestellen tot een maximale hoogte van zes meter, aangezien hij over voldoende mogelijkheden wil kunnen beschikken om aan een in tijd veranderende vraag naar speelvoorzieningen te kunnen voldoen.
2.4.2. Appellant is woonachtig aan de Frankenlaan 39. De afstand van de woning van appellant tot het dichtstbijzijnde perceel waarop speel- en klimtoestellen mogen worden gebouwd bedraagt ongeveer 10 meter.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. De Afdeling acht het door verweerder gedeelde standpunt van de gemeenteraad dat de mogelijkheid om speel- en klimtoestellen te kunnen bouwen op gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" en "Parkbos (P)" gewenst is, op zich niet onredelijk.
De Afdeling is echter van oordeel dat alvorens de gemeenteraad een maximumbouwhoogte zoals in het onderhavige plan van zes meter voor speel- en klimtoestellen opneemt wat betreft gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" en "Parkbos (PB)", de gemeenteraad dient te bezien of het opnemen daarvan wel in alle gevallen, gezien het karakter van de omgeving en de gevolgen voor de in de omgeving reeds aanwezige bestemmingen, waaronder "Woondoeleinden", in het belang van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is en of niet met een lagere - in het algemeen geldende - maximumbouwhoogte kan worden volstaan. Hiertoe bestaat in het onderhavige geval te meer aanleiding, nu de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" en "Parkbos (PB)" volgens het plan geheel kunnen worden bebouwd met speelvoorzieningen en derhalve ter plaatse in combinatie met een maximale hoogte van zes meter omvangrijke bouwwerken kunnen worden verwezenlijkt. Uit de plantoelichting, het raadsbesluit, noch anderszins is van de noodzaak hiertoe gebleken.
2.5.1. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan in zoverre goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de in de bebouwingsschema's van artikel 2.18, tweede lid, en artikel 2.19, derde lid, van de planvoorschriften opgenomen mogelijkheid om tot een maximale hoogte van zes meter speel- en klimtoestellen te bouwen.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan voornoemde planonderdelen.
Gezien het voorgaande behoeft hetgeen appellant overigens heeft betoogd geen bespreking.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 31 augustus 2004, no. RE2004.14362, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de in de bebouwingsschema's van artikel 2.18, tweede lid, en artikel 2.19, derde lid, van de planvoorschriften opgenomen mogelijkheid om speel- en klimtoestellen te bouwen tot een maximale hoogte van zes meter;
III. onthoudt goedkeuring aan de onder 3.II genoemde planonderdelen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
dit bedrag dient door provincie Gelderland te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005