ECLI:NL:RVS:2005:AT0529

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409859/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • I. Sluiter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor garage-berging in Oosterhout

Op 30 maart 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout een bouwvergunning voor het oprichten van een garage-berging op een perceel in Oosterhout. Dit besluit werd genomen na een aanvraag van de vergunninghouder. Echter, tegen deze vergunning maakten verzoekers bezwaar, wat leidde tot een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda op 22 oktober 2004. Deze rechter verklaarde het bezwaar van de verzoekers gegrond en vernietigde de beslissing van het college, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Na de uitspraak van de voorzieningenrechter, verklaarde het college op 30 november 2004 het bezwaar van de verzoekers opnieuw ongegrond en handhaafde de bouwvergunning. Verzoekers gingen hiertegen in beroep bij de Raad van State, waarbij zij op 2 december 2004 hoger beroep instelden. Op 27 januari 2005 vroegen verzoekers de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter, T.M.A. Claessens, behandelde het verzoek op 24 februari 2005. Tijdens deze zitting waren de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van het college aanwezig. De vergunninghouder was ook aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat. De Voorzitter oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Gezien de belangen van de betrokken partijen, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd op 10 maart 2005 openbaar gemaakt.

Uitspraak

200409859/2.
Datum uitspraak: 10 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], beiden wonend te Oosterhout,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 22 oktober 2004 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een garage-berging op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Oosterhout.
Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2004, verzonden op 25 oktober 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 2 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 januari 2005. Bij brief van 27 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 30 november 2004 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de voorzieningenrechter, het door verzoekers gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en de verleende bouwvergunning gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 17 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2004, beroep ingesteld.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 februari 2005, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. R.M. van Bemmel, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door H.J.J.M. Hoppenbrouwers en M.M. Borgwit, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon, bijgestaan door mr. F.H.L. Vossen, advocaat te Breda, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend.
In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat zal blijken dat de bouwvergunning niet mocht worden verleend.
2.3.    Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Sluiter
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2005
292.