ECLI:NL:RVS:2005:AT0545

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405352/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning kinderdagverblijf Eersel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Slachthuis Eersel B.V." en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 18 mei 2004 het beroep van appellanten ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Eersel hen op 22 en 23 juli 2003 vrijstelling en een bouwvergunning had verleend voor het bouwen van een kinderdagverblijf. Appellanten stelden dat zij als belanghebbenden moesten worden aangemerkt, omdat het kinderdagverblijf hun uitbreidingsmogelijkheden zou beperken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 januari 2005 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellanten geen concrete uitbreidingsplannen hadden en dat het kinderdagverblijf, gezien de afstand tot hun bedrijven, geen directe invloed op hun bedrijfsvoering zou hebben. De Afdeling oordeelde dat appellanten niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat er geen sprake was van een rechtstreeks belang bij de besluiten van het college. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200405352/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Slachthuis Eersel B.V." e.a., allen gevestigd dan wel wonend te Eersel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 mei 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 22 en 23 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een kinderdagverblijf op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Eersel, kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie […], nummer […] (hierna: het kinderdagverblijf).
Bij besluit van 4 december 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2004, verzonden op 19 mei 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het kinderdagverblijf is gelegen op circa 430 meter afstand van de bedrijven en woningen van appellanten.
Vast staat dat op minder dan 430 meter afstand van de bedrijven van appellanten meerdere burgerwoningen zijn gelegen en dat de afstand tot de dichtstbijzijnde burgerwoning circa 110 meter bedraagt.
2.2.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.    Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat zij bij de bestreden beslissing op bezwaar terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Daartoe voeren zij aan dat het kinderdagverblijf weliswaar niet is gelegen binnen de stankcirkels van hun bedrijven, maar dat het kinderdagverblijf wel tot gevolg heeft dat de omgeving van hun bedrijven verandert waardoor een andere omgevingscategorie als bedoeld in de richtlijn "Veehouderij en stankhinder 1996" (hierna: Richtlijn) van toepassing wordt die de uitbreidingsmogelijkheden van hun bedrijven zal beperken. De bestreden besluiten beperken de uitbreidingsmogelijkheden van hun bedrijven voorts, aldus appellanten, omdat het kinderdagverblijf een stankgevoelig object is waarmee zij bij de beoordeling van cumulatieve stankhinder zullen worden geconfronteerd.
2.4.    Appellanten beroepen zich op het wegvallen dan wel beperken van uitbreidingsmogelijkheden van hun bedrijven. Vooropgesteld dient te worden dat zij blijkens het verhandelde ter zitting en de stukken van het geding ten tijde van de beslissing op bezwaar geen concrete plannen tot uitbreiding hadden. Zou van dergelijke plannen sprake zijn geweest dan zou daarvoor overigens reeds vanwege de nabij gelegen woning(en) in beginsel geen vergunning kunnen worden verleend, zo hebben partijen ter zitting verklaard. Van rechtstreekse betrokkenheid van de belangen van appellanten bij de thans in geding zijnde besluiten is derhalve geen sprake.
Inzake het betoog van appellanten dat de besluiten hun huidige bedrijfsvoering nadelig beïnvloeden, wordt overwogen dat zulks niet aannemelijk is gemaakt aangezien het kinderdagverblijf, gelet op de reeds bestaande situatie, geen zelfstandige factor van betekenis kan vormen bij een eventuele nadelige beïnvloeding van deze bedrijfsvoering. Ook in zoverre ontbreekt derhalve een rechtstreeks belang bij de thans in geding zijnde besluiten. In dit verband heeft het college overigens ter zitting verklaard dat aantasting van de bestaande rechten van deze bedrijven - zo daar al sprake van kan zijn - niet zal plaatsvinden vanwege het kinderdagverblijf.
Met de rechtbank moet dan ook worden geoordeeld dat het betoog van appellanten geen aanleiding geeft voor het oordeel dat zij door de besluiten van 22 en 23 juli 2003 rechtstreeks in hun belangen worden getroffen, zodat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Sluiter
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005
292.