ECLI:NL:RVS:2005:AT1942
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
- J.M. Leurs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door de provincie Zuid-Holland
In deze zaak heeft de Raad van State op 15 maart 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een onderneming gevestigd in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de provincie Zuid-Holland, waarbij een last onder dwangsom was opgelegd. Dit besluit, gedateerd op 17 januari 2005, hield in dat verzoekster een dwangsom van € 1000,00 per overtreding van voorschrift H.3, verbonden aan een vergunning van 18 mei 1999, moest betalen. Het maximum bedrag dat verbeurd kon worden was vastgesteld op € 10.000,00.
Verzoekster verzocht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat de conclusie dat geweigerde vrachten niet werden geregistreerd, onterecht was. Tijdens de zitting op 8 maart 2005, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. H.T.M. van Elk en verweerder door mr. W.R.H. Lutjes en ing. M.W.J. Verstappen, bleek dat er inmiddels een registratie van geweigerde vrachten werd bijgehouden in de inrichting.
De Voorzitter overwoog dat, gezien de aard van de verplichtingen en de reeds getroffen maatregelen door verzoekster, er geen sprake was van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.