200500760/1, 200500778/1 en 200500814/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellant sub 3], allen wonend te [woonplaats],
de Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2004 heeft verweerder (hierna: de Verenigde Vergadering), onder verwijzing naar het desbetreffende advies van de Commissie beoordeling geloofsbrieven van 14 december 2004, de door Delflands ingelanden gekozen leden toegelaten tot het Algemeen Bestuur.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2004, appellant sub 2 bij brief, ter post bezorgd op 24 januari 2004 en bij de Raad van State ingekomen op de volgende dag, en appellant sub 3 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 februari 2005 heeft de Verenigde Vergadering een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2005, waar appellanten in persoon, en de Verenigde Vergadering, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te 's-Gravenhage, zijn verschenen.
2.1. [appellant sub 1] betoogt allereerst dat de Waterschapswet en de daarop gebaseerde besluiten in strijd zijn met artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het Ivbpr), aangezien de verhoudingen binnen het bestuur in strijd met deze bepaling worden bepaald door de mate van welstand.
2.2. Ingevolge artikel 25 van het Ivbpr, voorzover thans van belang, heeft elke burger het recht en dient in de gelegenheid te worden gesteld, zonder dat het onderscheid, bedoeld in artikel 2, wordt gemaakt en zonder onredelijke beperkingen, te stemmen en gekozen te worden door middel van betrouwbare periodieke verkiezingen die gehouden worden krachtens algemeen en gelijkwaardig kiesrecht en bij geheime stemming, waardoor het vrijelijk tot uitdrukking brengen van de wil van de kiezers wordt verzekerd.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Waterschapswet zijn waterschappen openbare lichamen die de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel, voorzover thans van belang, betreffen de taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen de zorg voor hetzij de waterkering, hetzij de waterhuishouding, hetzij beide.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, is het Algemeen Bestuur samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, worden voor de aanwijzing van de categorieën van belanghebbenden die in het Algemeen Bestuur zijn vertegenwoordigd, en voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers van elke categorie, ten aanzien van elk der in artikel 11, tweede lid, genoemde categorieën in aanmerking genomen de aard en de omvang van het belang of de belangen die deze heeft bij de behartiging van de taken van het waterschap, zomede het door deze te betalen aandeel in de kosten daarvan.
Ingevolge artikel 8 van het Zuid-Hollands Kiesreglement Waterschappen (hierna: het Reglement), voorzover thans van belang, brengt het Dagelijks Bestuur uiterlijk dertig dagen voor de dag van de kandidaatstelling ter openbare kennis dat een ieder:
a. op verzoek kosteloos inlichtingen uit het register kan verkrijgen waaruit de verzoeker kan opmaken of hijzelf daarin al dan niet behoorlijk is opgenomen;
c. tot uiterlijk zeven dagen voor de dag van kandidaatstelling schriftelijk om verbetering van het register kan verzoeken overeenkomstig artikel 30 van de wet.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, onderzoekt het Algemeen Bestuur in het kader van de toelating van nieuwe leden of de benoemden aan de eisen van het lidmaatschap voldoen, geen daarmee onverenigbare betrekkingen vervullen en beslist het omtrent de geschillen die met betrekking tot de geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen.
2.2.1. Uit artikel 1 van de Waterschapswet volgt dat een waterschap een openbaar lichaam is dat de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel heeft en als taak heeft de zorg voor hetzij de waterkering, hetzij de waterhuishouding, hetzij beide. Gelet op artikel 11, eerste lid, van deze wet, gelezen in samenhang met artikel 13, eerste lid, is het Algemeen Bestuur van het waterschap samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van voormelde taken van het waterschap en is de aard en de omvang van het belang die de categorie heeft bij de behartiging van die taken van het waterschap bepalend voor de mate van vertegenwoordiging in dat bestuur. Anders dan waar [appellant sub 1] kennelijk vanuit gaat, komt in dit verband geen betekenis toe aan de waarde van de ongebouwde, dan wel gebouwde onroerende zaken waarvan de vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben. Reeds hierom faalt het betoog.
2.3. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat het Reglement voor het besluit van de Verenigde Vergadering van 11 oktober 2004 om voor de categorieën ingezetenen en ongebouwd in de lopende bestuursverkiezingen van het Hoogheemraadschap van Delfland tot volledige herstemming over te gaan geen grondslag biedt en de verkiezingen daarom ongeldig dienen te worden verklaard.
2.3.1. De Afdeling heeft eerder (uitspraak van 4 november 2004, zaak no.
200408743/1) overwogen dat de herstemming ingevolge artikel 61 van het Reglement een direct gevolg is van de niet-toelating van één of meer leden wegens het geheel of gedeeltelijk ongeldig verklaren van de stemming. Nu geen sprake was van zodanig besluit, verdraagt het besluit van de Verenigde Vergadering om tot herstemming over te gaan zich dan ook niet met het Reglement.
Niet in geschil is echter dat een groot deel van de stembiljetten in de categorieën ingezetenen en gebouwd ten behoeve van de verkiezingen in het Hoogheemraadschap van Delfland niet verzonden was en mitsdien niet gewaarborgd was dat alle kiesgerechtigden in deze categorieën in staat zijn geweest hun stem uit te brengen. In verband hiermee heeft de Verenigde Vergadering besloten voor de categorieën ingezetenen en ongebouwd in de lopende bestuursverkiezingen van het Hoogheemraadschap van Delfland tot volledige herstemming over te gaan. Voor het oordeel dat de Verenigde Vergadering tot een andere beslissing zou zijn gekomen, indien hierover in het kader van de toelating zou zijn besloten, bieden de stukken geen aanknopingspunt. Nu ook anderszins is gesteld noch gebleken dat [appellant sub 1] door de handelwijze van de Verenigde Vergadering in zijn belangen is geschaad, moet vernietiging van het besluit tot herstemming in verband hiermee achterwege blijven.
2.4. [appellant sub 1] betoogt verder dat in strijd met artikel 25 van het Ivbpr geen sprake is van betrouwbare verkiezingen, zodat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2004 in zaak no.
200408810/1, nieuwe verkiezingen moeten worden gehouden, in welk kader ook een hernieuwde kandidaatstelling dient plaats te vinden. Daartoe stelt hij dat zich op de kandidatenlijst voor de verkiezingen fraudeurs bevonden. Het was de kiezers ten tijde van de herstemming niet bekend, welke kandidaten fraude hebben gepleegd en deze hebben aldus stemmen verworven die bij bekendheid van hun fraude mogelijk naar andere kandidaten zouden zijn gegaan, aldus appellant.
2.4.1. De Verenigde Vergadering heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 10 november 2004 in de zaken nos.
200408810/1,
200408815/1en
200408820/1), het ingevolge artikel 53, tweede lid, van het Reglement niet mogelijk is de toelating van de bedoelde kandidaten te weigeren in verband met onregelmatigheden die in de kandidaatstellingsprocedure zijn voorgevallen.
2.4.2. Aan het besluit van 16 december 2004 heeft de Verenigde Vergadering mede ten grondslag gelegd dat de kiesgerechtigden ten tijde van de herstemming op de hoogte waren, dan wel konden zijn, van de fraude, alsmede van de identiteit van de personen die fraude hebben gepleegd en mitsdien bij hen geen verwarring, dan wel onzekerheid, behoefde te bestaan ten gevolge van hetgeen bekend is geworden omtrent de kandidaatstelling. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de herstemming eerst van 9 tot en met 19 november 2004 heeft plaatsgevonden en, gelet op de door haar overgelegde krantenberichten, voordien in de media ruime aandacht was besteed aan het feit dat kandidaat [naam kandidaat] vermoedelijk heeft gefraudeerd bij het verzamelen van handtekeningen voor zijn kandidaatstelling. Voorts staat in de ter gelegenheid van de herstemming uitgebrachte verkiezingskrant dat zich twee personen op de kandidatenlijst bevinden die vermoedelijk hebben gefraudeerd en dat onder meer Delfland aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en dat kiesgerechtigden voor nadere vragen gratis kunnen bellen met de verkiezingstelefoon van het Hoogheemraadschap van Delfland.
Onder deze omstandigheden heeft de Verenigde Vergadering er vanuit mogen gaan dat de kiesgerechtigden ten tijde van de herstemming voldoende op de hoogte waren, dan wel konden zijn van de fraude en de identiteit van degenen die fraude zouden hebben gepleegd. Anders dan in de zaken die hebben geleid tot de voormelde uitspraken van 10 november 2004, bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat geen sprake is geweest van betrouwbare verkiezingen, waarbij het vrijelijk tot uitdrukking brengen van de wil van de kiezers was gewaarborgd.
2.5. [appellant sub 1] voert voorts aan dat geen sprake is geweest van betrouwbare verkiezingen, omdat de bewoners van woonschepen ten onrechte geen stembiljet hebben gekregen.
2.5.1. Niet in geschil is dat bewoners van woonschepen in de gemeente Den Haag geen stembiljet hebben ontvangen. Het gaat hierbij om ongeveer 350 ingezetenen die niet in het kiesregister waren opgenomen.
Gelet op artikel 53, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 66, eerste lid, van het Reglement, kan de juistheid en volledigheid van het kiesregister in het kader van de toelating weliswaar aan de orde worden gesteld, doch uitsluitend voorzover aan het Dagelijks Bestuur overeenkomstig artikel 8, aanhef en onder c, van het Reglement schriftelijk om verbetering is verzocht. Het bestuur moet in de gelegenheid zijn opgemerkte onvolkomenheden in het kiesregister te herstellen, alvorens het tot de verkiezingen komt. Gesteld noch gebleken is dat met betrekking tot de bewoners van woonboten een dergelijk verzoek is gedaan. Dat de bewoners van woonschepen geen stembiljet hebben ontvangen, heeft onder deze omstandigheden niet de betekenis die appellant daaraan gehecht wil zien.
2.6. Dat stemming per brief niet uitsluit dat een stemgerechtigde meerdere stembiljetten invult, leidt evenmin tot het oordeel dat geen sprake was van betrouwbare verkiezingen. [appellant sub 1] heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat zich bij de herstemming in feite onregelmatigheden hebben voorgedaan. Dat niet kan worden uitgesloten dat stembiljetten die door kiesgerechtigden worden weggegooid door anderen worden ingevuld, is daarvoor - wat daar overigens van zij - onvoldoende.
2.7. Ook [appellant sub 2] betoogt dat de Verenigde Vergadering ten onrechte heeft besloten tot het toelaten van de gekozen leden voor het Algemeen Bestuur. Daartoe voert hij aan dat hij in zijn bijdrage voor de verkiezingskrant exact de toegestane 40 woorden heeft gebruikt, maar de laatste zin "Voor informatie: www.burgernetwerk.nl" niettemin ten onrechte niet is geplaatst.
2.8. Dit betoog faalt. Vast staat dat de verwijzing naar "www.burgernetwerk.nl" wel in de verkiezingskrant is opgenomen, zij het niet op de door [appellant sub 2] gewenste plaats. Nu de kiesgerechtigden aldus van die verwijzing kennis hebben kunnen nemen, valt niet in te zien dat [appellant sub 2] door de vermelding op een andere plaats in zijn belangen is geschaad. Dit geldt evenzeer voor zijn betoog dat de in de verkiezingskrant gepubliceerde bijdrage van het gekozen lid [naam lid] uit meer dan het toegestane aantal woorden bestaat.
2.9. De Verenigde Vergadering heeft ter zitting medegedeeld dat het besluit van 16 december 2004 in verschillende kranten is bekendgemaakt, waarvan de laatste op 19 januari 2005 is verschenen. De beroepstermijn begon derhalve op 20 januari 2005 te lopen en eindigde op 24 januari 2005. De Verenigde Vergadering heeft bij publicatie van het besluit van 16 december 2004 dan ook ten onrechte vermeld dat beroep kan worden ingesteld binnen vier dagen na de bekendmaking, ingaande op maandag 24 januari 2005.
2.9.1. [appellant sub 3] heeft zijn beroepschrift niet binnen de gestelde termijn ingediend. Nu de Verenigde Vergadering evenwel onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting heeft verschaft en aangenomen kan worden dat de termijnoverschrijding mede daardoor is veroorzaakt, moet deze verschoonbaar worden geacht.
2.9.2. [appellant sub 3] betoogt dat - zakelijk weergegeven - het onverenigbaar met de beginselen van integer bestuur is dat een van fraude verdachte gekozen kandidaat lid wordt van het Algemeen Bestuur. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1. en 2.4.2. is overwogen en waaraan het betoog van [appellant sub 3] niet afdoet, kan hierin geen grond worden gevonden voor vernietiging van het besluit. Het betoog faalt derhalve.
2.10. De beroepen zijn ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter is verhinderd w.g. Van Loon
de uitspraak te ondertekenen. ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2005