200404874/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 mei 2004 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland.
Bij besluit van 26 september 2002 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland (hierna: het college), onder intrekking van de aan [appellant A] verleende ligplaatsontheffing voor de [woonark 1], appellanten ontheffing verleend voor het innemen van een ligplaats met de [woonark 2] in het Kanaal van Steenenhoek te Gorinchem. Daarbij is afgewezen het verzoek van appellanten het ingenomen ruimtebeslag uit te breiden boven 95 m2.
Bij besluit van 5 september 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 26 september 2002 gedeeltelijk herzien.
Bij uitspraak van 4 mei 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door E.P. Blaauw, werkzaam bij de Landelijke Woonboten Organisatie, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Ginkel, ambtenaar van het waterschap, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 28 september 2000 heeft de Lingestoel van het Waterschap van de Linge, rechtsvoorganger van het college, als (destijds) bevoegd gezag in de zin van artikel 2, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 5, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet (hierna: Svw), een ligplaatsverbod ingesteld op de vaarwegen binnen zijn beheersgebied. Bij besluit van dezelfde datum heeft de Lingestoel (gewijzigde) Beleidsregels met betrekking tot het verlenen van ontheffing voor het nemen of hebben van ligplaats in de Linge vastgesteld. Onder IV van deze beleidsregels is bepaald dat de ontheffingverlening niet leidt tot vermeerdering van het aantal bestaande ligplaatsen en het daarmee ingenomen ruimtebeslag op het water.
2.2. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien dit beleid als onredelijk aan te merken. Niet gesteld kan worden dat hiermee niet één of meer van de in artikel 3 van de Svw genoemde belangen zijn gediend.
2.3. De weigering van de ontheffing voorzover deze betrekking heeft op de door appellanten verzochte uitbreiding boven de 95 m2 van het ingenomen ruimtebeslag, is in overeenstemming met dit beleid. Het betoog van appellanten dat de bevoegdheid van het college slechts strekt ter bescherming van "vaarbelangen" en dat met de weigering geen der door de regelgeving beschermde belangen is gediend, kan, gelet op het voorgaande, dan ook niet worden gevolgd.
2.4. De door appellanten opgeworpen omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder, dat het college daarin aanleiding had moeten zien van de beleidsregels af te wijken.
2.5. Appellanten hebben zich er nog op beroepen dat het college in andere, soortgelijke, gevallen wel ontheffing heeft verleend voor extra ruimtebeslag. Het college heeft gemotiveerd aangegeven dat de door appellanten genoemde gevallen afwijken van de situatie waarin appellanten verkeren, dan wel appellanten er ten onrechte van zijn uitgegaan dat in die gevallen ontheffing is verleend. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
2.6. Gelet op het voorgaande kan niet worden staande gehouden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de weigering van de gevraagde ontheffing bij de beslissing op bezwaar te handhaven. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Koutstaal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005