ECLI:NL:RVS:2005:AT2786

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406410/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning voor recreatiewoning door college van burgemeester en wethouders van Lochem

In deze zaak gaat het om de intrekking van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Lochem. De bouwvergunning was oorspronkelijk verleend op 16 maart 2001 voor de oprichting van een recreatiewoning van circa 720 m3 op een specifiek perceel in Lochem. Op 23 december 2002 heeft het college deze vergunning ingetrokken, omdat er binnen de gestelde termijn van 26 weken, zoals bepaald in de gemeentelijke bouwverordening, geen begin was gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Appellante, de partij die de bouwvergunning had aangevraagd, heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 1 juli 2003.

De rechtbank Zutphen heeft op 16 juni 2004 de uitspraak van het college bevestigd, waarop appellante hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 15 februari 2005 werd appellante vertegenwoordigd door een gemachtigde en een advocaat. De Raad van State heeft overwogen dat het college bevoegd was om de bouwvergunning in te trekken, aangezien er niet binnen de gestelde termijn met de bouw was begonnen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vergunning niet meer kon worden benut, en dat er geen basis was voor het betoog van appellante dat de vergunning op een andere kavel van het recreatiepark mocht worden gebruikt.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 30 maart 2005.

Uitspraak

200406410/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 juni 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lochem (hierna: het college) de bij besluit van 16 maart 2001 verleende bouwvergunning voor het oprichten van een recreatiewoning van circa 720 m3 op het perceel, kadastraal bekend gemeente Lochem, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend voormalig 'hertenparkje' op recreatiepark Ruighenrode, [locatie] te Lochem (hierna: het perceel) ingetrokken.
Bij besluit van 1 juli 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2004, verzonden op 21 juni 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door B.G. van der Zwaag, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet kan het college van burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden. In artikel 4.1 van de gemeentelijke bouwverordening is deze termijn bepaald op 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning.
2.2.    Vaststaat dat niet binnen de in de bouwverordening gestelde termijn van 26 weken met de bouw van de recreatiewoning is begonnen. Het college was derhalve bevoegd de bouwvergunning in te trekken. Voorts staat vast dat het college voor de oprichting van een kleinere recreatiewoning op het perceel bij besluit van 8 februari 2002 bouwvergunning heeft verleend en dat dat bouwplan is uitgevoerd. De rechtbank heeft dan ook, anders dan appellante heeft betoogd, met juistheid overwogen dat van de verleende bouwvergunning geen gebruik meer kon worden gemaakt. Het betoog van appellante dat de bouwvergunning op een andere kavel van het recreatiepark mocht worden benut, faalt. De bouwvergunning is afgegeven voor het in de vergunning aangegeven perceel en niet voor de door appellante bedoelde kavel. De vergunning verschafte appellante, ook indien deze niet was ingetrokken, niet de bevoegdheid het bouwplan op die andere kavel uit te voeren. Bovendien ontbreekt een besluit van het college tot wijziging van de verleende bouwvergunning in een bouwvergunning voor die andere kavel. Een beweerdelijk door een ambtenaar gedane toezegging - wat daar verder ook van zij - maakt dit niet anders. De rechtbank heeft mitsdien met juistheid geoordeeld dat er in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005
291.