ECLI:NL:RVS:2005:AT2786
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- E.J. Nolles
- Rechtspraak.nl
Intrekking bouwvergunning voor recreatiewoning door college van burgemeester en wethouders van Lochem
In deze zaak gaat het om de intrekking van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Lochem. De bouwvergunning was oorspronkelijk verleend op 16 maart 2001 voor de oprichting van een recreatiewoning van circa 720 m3 op een specifiek perceel in Lochem. Op 23 december 2002 heeft het college deze vergunning ingetrokken, omdat er binnen de gestelde termijn van 26 weken, zoals bepaald in de gemeentelijke bouwverordening, geen begin was gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Appellante, de partij die de bouwvergunning had aangevraagd, heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 1 juli 2003.
De rechtbank Zutphen heeft op 16 juni 2004 de uitspraak van het college bevestigd, waarop appellante hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 15 februari 2005 werd appellante vertegenwoordigd door een gemachtigde en een advocaat. De Raad van State heeft overwogen dat het college bevoegd was om de bouwvergunning in te trekken, aangezien er niet binnen de gestelde termijn met de bouw was begonnen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vergunning niet meer kon worden benut, en dat er geen basis was voor het betoog van appellante dat de vergunning op een andere kavel van het recreatiepark mocht worden gebruikt.
De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 30 maart 2005.