200407310/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Echt,
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren,
verweerder.
Bij besluit van 20 juli 2004, kenmerk Wm769/2004-1480/RS, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder], vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een speelgoedwinkel annex opslag en verkoop van consumentenvuurwerk, gelegen op het perceel [locatie] te Echt, kadastraal bekend gemeente Echt, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 23 juli 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 31 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 september 2004.
Bij brief van 2 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2005, waar appellant en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.M.S. Scheepers en M.D. Silvertand, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door A.M.W.A.M. van der Linden, gemachtigde, als partij gehoord.
2.1. Ter zitting heeft appellant zijn beroep, voorzover dit ziet op voorschrift 5.1, onderdeel B, van bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit, ingetrokken.
2.2. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor de opslag van ten hoogste 6750 kilogram consumentenvuurwerk.
2.3. Appellant voert aan dat verweerder de [locatie], waaraan de inrichting is gelegen, ten onrechte niet heeft aangemerkt als een kwetsbaar object als gedefinieerd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder l, van het Vuurwerkbesluit. Volgens appellant heeft verweerder miskend dat de steeg een met wonen vergelijkbare functie heeft en voorts dat de steeg een drukke openbare weg is, die door veel mensen wordt gebruikt.
2.4. Ingevolge artikel 2.2.2., eerste lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit voldoet degene die een inrichting drijft waar meer dan 1.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.
In voorschrift 1.2 van onderdeel B van bijlage 3 is bepaald dat bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht dient te worden genomen, gemeten vanaf de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object.
In artikel 1.1.1., eerste lid, aanhef en onder a tot en met j, van het Vuurwerkbesluit is een kwetsbaar object gedefinieerd als een woning, een woonkeet of woonwagen als bedoeld in de Woningwet, uitsluitend voor bewoning bestemde woonschepen, objecten voor dagopvang en onderwijs, ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen, gebouwen of terreinen waar arbeid wordt verricht, winkels, hotels, restaurants en cafés, gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst en levensovertuiging alsmede kampeer- en recreatieterreinen. Ingevolge voormelde bepaling onder l, worden evenzeer onder kwetsbaar object verstaan andere objecten en terreinen die met voormelde objecten gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven. Onder m worden als kwetsbaar object aangemerkt: rijkswegen en spoorwegen
2.4.1. De Afdeling stelt vast dat in artikel 1.1.1. van het Vuurwerkbesluit een steeg of een openbare weg in algemene zin niet expliciet is aangemerkt als kwetsbaar object. Rijks- en spoorwegen zijn in die begripsbepaling wel opgenomen. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van het Vuurwerkbesluit (Stb. 2002, nr. 33, p. 90 en 94) volgt daaromtrent dat uit een oogpunt van uitvoerbaarheid de begripsbepaling is beperkt tot rijks- en spoorwegen, omdat veelal een, bijvoorbeeld, provinciale weg nodig is om bij de inrichting te komen. Aldus bestaat grond voor het oordeel dat de wetgever niet heeft beoogd een weg, anders dan een rijks- of spoorweg, aan te merken als kwetsbaar object.
Voorts brengt de omstandigheid, dat de steeg door veel mensen wordt gebruikt, onder wie spelende kinderen en winkelend publiek, niet met zich dat in die steeg wordt verbleven in de zin van artikel 1.1.1., eerste lild, aanhef en onder l. Evenmin biedt de omstandigheid dat voortuinen en opritten ontbreken en de voordeur van de woningen direct aan de steeg zijn gelegen, grond voor het oordeel dat de steeg uit hoofde van zijn functie gelijk kan worden gesteld met een woning. Ook anderszins is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een object of terrein, vergelijkbaar met die als bedoeld in artikel 1.1.1., eerste lid, aanhef en onder a tot en met j.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de [locatie] terecht niet als kwetsbaar object aangemerkt, zodat de veiligheidsafstand van 8 meter voor die steeg niet in acht behoeft te worden genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
2.5. Appellant betoogt voorts dat artikel 4.3, derde lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit van toepassing is, waarin is bepaald dat een veiligheidsafstand van tien meter vanaf het kwetsbare object in acht moet worden genomen indien dat object een gebouw is, niet zijnde een gebouw als bedoeld in artikel 1.1.1., eerste lid, onder d, e of f, en de grens van de bouwstrook meer dan tien meter vanaf de bestemmingsgrens is gelegen. Volgens hem wordt op die wijze de steeg, als omgeving van de daaraan gelegen woningen, beschermd.
2.5.1. De Afdeling overweegt dienaangaande als volgt.
Voor de (externe) veiligheidsafstanden waaraan de drijver van een vuurwerkinrichting bij het opslaan en bewerken van consumentenvuurwerk dient te voldoen verwijst artikel 2.2.2 van het Vuurwerkbesluit uitsluitend naar bijlage 3.
Hoofdstuk 4 van het Vuurwerkbesluit bevat bepalingen die bestuursorganen in acht moeten nemen bij uitoefening van de in artikel 4.2 genoemde bevoegdheden tot het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van milieuvergunningen op grond van de Wet milieubeheer. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van het Vuurwerkbesluit maakt de Afdeling op dat met hoofdstuk 4 is beoogd de veiligheidsafstanden te laten doorwerken bij de ruimtelijke planning en de verlening van milieuvergunningen. Mede gelet hierop begrijpt de Afdeling de systematiek van het Vuurwerkbesluit aldus dat hoofdstuk 4 ziet op besluiten betreffende gebieden rondom een inrichting waar vuurwerk wordt opgeslagen en de in die gebieden gelegen andere inrichtingen. Artikel 4.3 van het Vuurwerkbesluit is aldus op de verlening van de onderhavige vergunning niet van toepassing. De beroepsgrond faalt.
2.6. Volgens appellant kan niet worden voldaan aan voorschrift 1.9. van bijlage 1, onderdeel B, van het Vuurwerkbesluit, waarin is bepaald dat een minimale afstand van vijf meter moet zijn gelegen tussen de vuurwerkopslag en eventuele licht tot zeer licht ontvlambare stoffen of drukhouders. Hij betoogt daartoe dat de afstanden tussen de vuurwerkopslagplaatsen en de erfgrenzen van de inrichting minder zijn dan 5 meter en daarmee buiten de invloedssfeer liggen van vergunninghouder.
2.6.1. In bijlage 1, onderdeel B, van het Vuurwerkbesluit zijn voorschriften opgenomen die bij de opslag en verkoop van vuurwerk door de drijver van de inrichting in acht moeten worden genomen. Mede gelet op de systematiek van die voorschriften ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de afstand in voorschrift 1.9 zich uitstrekt tot buiten de erfgrens en vergunninghouder rekening zou moeten houden met mogelijke aanwezigheid van voormelde stoffen buiten de inrichting. Dat de vuurwerkopslag in de inrichting is gelegen op minder dan 5 meter afstand van de erfgrens, betekent dan ook niet dat voorschrift 1.9 niet zal kunnen worden nageleefd. De beroepsgrond treft geen doel.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005