ECLI:NL:RVS:2005:AT2798

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404573/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • J.A.M. van Angeren
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van besluit tot verlening van een revisievergunning voor een tankstation in Spijkenisse

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 maart 2005 uitspraak gedaan over het beroep van een appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse. Het college had op 30 maart 2004 een revisievergunning verleend voor een tankstation, maar had de vergunning geweigerd voor het afleveren van motorbrandstoffen tussen 23.00 en 07.00 uur. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij onder andere aanvoerde dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet uitvoerbaar waren en dat er bijzondere omstandigheden waren die een nachtelijke openstelling rechtvaardigden.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de aan de vergunning verbonden voorschriften 1.1.7, 1.1.8 en 1.1.9, die betrekking hebben op een registratiesysteem, ten onrechte waren opgelegd, omdat deze onderwerpen al in de bijlagen van het Besluit tankstations milieubeheer waren geregeld. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat de weigering van de vergunning voor nachtelijke openstelling terecht was, omdat niet was aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een hogere geluidsnorm rechtvaardigden.

De Raad van State heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd voor de voorschriften die in strijd waren met de wet. De proceskosten zijn vergoed aan appellante, en de gemeente Spijkenisse is verplicht om het griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met vergunningverlening en de bijbehorende voorschriften, vooral in milieukwesties.

Uitspraak

200404573/1
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2004, kenmerk 304043, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting bestaande uit een tankstation met onderhouds- en reparatiewerkzaamheden en verkoop van onderdelen aan het [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Spijkenisse, nummer […]. Vergunning is geweigerd voor het afleveren van motorbrandstoffen in de uren tussen 23.00 en 07.00. Dit besluit is op 23 april 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2004.
Bij brief van 5 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 9 november 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van verweerder. Afschriften hiervan zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [firmant] en [exploitant] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M.W. Schrier, A.J. Paalvast en ing. S. Haghighat, gemachtigden, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante heeft ter zitting haar beroepsgrond tegen het aan de vergunning verbonden voorschrift 18.1.11 ingetrokken.
2.2.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3.    Het beroep bevat gronden gericht tegen de aan de vergunning verbonden voorschriften 1.1.7, 1.1.8 en 1.1.9 inzake de aanwezigheid binnen de inrichting van een centraal registratiesysteem. Appellante voert aan dat deze voorschriften niet uitvoerbaar zijn, omdat de administratie niet ter plaatse wordt gevoerd, maar te Barendrecht door [partij]
2.3.1.    In de aan de vergunning verbonden voorschriften 1.1.7, 1.1.8 en 1.1.9 is bepaald dat in de inrichting een registratiesysteem aanwezig dient te zijn, waarin informatie over onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieuonderzoeken moeten worden bijgehouden en worden bewaard en ter inzage gehouden voor de duur van ten minste 5 jaar.
2.3.2.    Niet in geschil is dat het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) en het Besluit LPG-tankstations milieubeheer (hierna: het LPG- Besluit), algemene maatregelen van bestuur krachtens artikel 8.44 van de Wet milieubeheer, op de inrichting van toepassing zijn. Evenmin is in geschil dat sprake is van een tankstation voor het wegverkeer type A, als bedoeld in het Besluit.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit dient degene die een tankstation voor het wegverkeer type A drijft, behalve aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, te voldoen aan de voorschriften, die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage I, alsmede aan de krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het LPG-Besluit dient degene die een LPG-tankstation drijft, behalve aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, te voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage I, alsmede aan de krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.
De genoemde bijlagen I verplichten onder meer tot de aanwezigheid in de inrichting van een installatieboek, waarin informatie over de metingen, keuringen en controles aan installaties of installatieonderdelen moet zijn opgenomen. De installatieboeken moeten worden bewaard en ter inzage worden gehouden voor een bepaalde duur inzake de in deze bijlagen I geregelde onderwerpen.
2.3.3.    De Afdeling maakt uit de nota van toelichting bij het Besluit en die bij het LPG-Besluit op dat slechts voor die onderwerpen waarin de bijlagen I niet voorzien, voorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden. Hieruit concludeert de Afdeling dat wat deze onderwerpen betreft het Besluit respectievelijk het LPG-Besluit als uitputtend moet worden aangemerkt. In de vergunningvoorschriften 1.1.7, 1.1.8 en 1.1.9 worden echter deels dezelfde onderwerpen geregeld als in die beide bijlagen I. Gelet daarop is de Afdeling van oordeel dat verweerder, zij het op andere gronden dan appellante heeft aangevoerd, ten onrechte de voorschriften 1.1.7, 1.1.8 en 1.1.9 aan de vergunning heeft verbonden, voorzover daarin is voorgeschreven gegevens bij te houden en te bewaren met betrekking tot onderwerpen die reeds zijn geregeld in meergenoemde bijlagen. Het beroep treft in zoverre doel.
2.4.    Appellante stelt voorts dat verweerder ten onrechte vanwege geluidhinder geen vergunning heeft verleend voor de door haar gevraagde nachtelijke openstelling van het tankstation. Er is volgens haar sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen voor de nachtperiode voor het maximale geluidsniveau (LAmax) een norm van 65 dB(A) te stellen. Deze omstandigheden betreffen volgens haar de maskering van de piekgeluiden van de inrichting door de hoge achtergrondgeluiden en het beperkte aantal voertuigbewegingen naar en van de inrichting. Zij wijst voorts op voorschrift 3.3 van bijlage II van het Besluit, waarin is bepaald dat in de nachtperiode hogere geluidsniveaus kunnen worden vergund, indien de inrichting direct is gelegen aan een weg waarvan de etmaalintensiteit meer bedraagt dan 10.000 motorvoertuigen, hetgeen volgens haar het geval is voor de nabijgelegen Schenkelweg.
2.4.1.    De Afdeling stelt vast dat de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening het onder bijzondere omstandigheden toelaat om af te wijken van het aanbevolen maximale geluidsniveau voor de nachtperiode van 60 dB(A), tot 65 dB(A). Te dezen valt onder meer te denken aan een feitelijk bestaande, reeds vergunde en voor de bedrijfsvoering noodzakelijke activiteit en aan duidelijkheid dat op het moment van vergunningverlening het maximale geluidsniveau (LAmax) aan de ontheffingswaarde kan voldoen, al dan niet met behulp van geluidwerende voorzieningen.
2.4.2.    Blijkens het deskundigenbericht bestaat er geen maskerend effect op de piekgeluiden van de inrichting, zoals door appellante is gesteld. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat het een beperkt aantal voertuigbewegingen per nachtperiode betreft. De vraag of deze omstandigheden als bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin kunnen worden aangemerkt, behoeft dan ook geen beantwoording. Voor het overige is gesteld noch gebleken dat sprake is van andere, bijzondere omstandigheden die het stellen van een norm van 65 dB(A) voor de nachtperiode voor het maximale geluidsniveau (LAmax) rechtvaardigen.
Aangezien de inrichting niet direct is gelegen aan de Schenkelweg, is de uitzondering van voorschrift 3.3 van bijlage II van het Besluit reeds daarom niet van toepassing.
Gelet op het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat verweerder vergunning voor nachtelijke openstelling van het tankstation terecht heeft geweigerd ter voorkoming van geluidhinder. De beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.5.    Het beroep van appellante is voorts gericht tegen de in voorschrift 7.1.2 vastgestelde maximaal onbewaakt af te leveren hoeveelheid benzine (50 liter) per handeling. Zij voert hierbij aan dat, nu volgens verweerder bij een afstand van 20 meter 80 liter mag worden afgeleverd, in dit geval bij een afstand van 19 meter tot de dichtstbijzijnde woning de aflevering van 75 liter benzine per handeling niet onveilig is.
2.5.1.    Verweerder heeft zich gebaseerd op het Comprimorapport van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 15 juli 1989. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het maximaal onbewaakt afleveren van 50 liter benzine per handeling voldoende is voor de bedrijfsvoering.
2.5.2.    Uit het deskundigenbericht blijkt dat, gelet ook op de afstand tot de dichtstbijzijnde woning, op grond van het Comprimorapport het onbewaakt afleveren van 75 liter benzine per handeling hier om redenen van externe veiligheid kan worden toegestaan. De reden dat voor de bedrijfsvoering 50 liter per handeling voldoende is, is niet in het belang van de bescherming van het milieu. Voorschrift 7.1.2 is derhalve in strijd met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer. De beroepsgrond treft derhalve doel.
2.6.    Het beroep is verder gericht tegen de voorschriften 8.1.1 tot en met 8.1.3. Appellante voert aan dat het bijhouden van een logboek van het watergebruik met betrekking tot het wassen van auto's een overbodige en te grote administratieve belasting voor haar is, dat de wasstraat met betrekking tot het waterverbruik optimaal is afgesteld en dat verplicht hergebruik van waswater ongewenst is.
2.6.1.    Met betrekking tot het uit voorschrift 8.1.1 voortvloeiende meten en registreren van het waterverbruik van de wasstraat is de Afdeling van oordeel dat verweerder, gezien artikel 8.12 van de Wet milieubeheer, een dergelijk voorschrift aan de vergunning heeft kunnen verbinden om te beoordelen of de wasinstallatie volgens de gestelde eisen in werking is. De in de voorschriften 8.1.2 en 8.1.3 opgenomen waterbesparingseis van maximaal 60 liter vers water per wassing bij een maximaal energieverbruik van 30 MJ is blijkens het deskundigenbericht echter technisch niet haalbaar in de wasinstallatie waarvoor vergunning is gevraagd. Het besluit is ook in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De beroepsgrond treft in zoverre doel.
2.7.    Verder is appellante gekant tegen voorschrift 18.1.3 voorzover het de bestaande bedrijfsriolering betreft. Zij voert aan dat een onderscheid tussen reeds bestaande en nieuw aan te leggen riolering dient te worden gemaakt.
2.7.1.    Ingevolge voorschrift 18.1.3 moet de bedrijfsriolering voor de afvoer van afvalwater of verontreinigd hemelwater vloeistofdicht zijn volgens de criteria genoemd in CUR/PBV-Aanbeveling 44 en bestand tegen de daardoor afgevoerde (vloei)stoffen.
2.7.2.    Volgens paragraaf 2 van CUR/PBV-Aanbeveling 44 (derde, herziene uitgave, januari 2002) kan met deze aanbeveling worden vastgesteld of de bedrijfsriolering afdoende bescherming biedt om bodemverontreiniging te voorkomen. Het keuringscriterium terzake is, dat indien een of meer onderdelen van de bedrijfsriolering niet voldoen aan de eisen in de aanbeveling, de bedrijfsriolering als niet-vloeistofdicht moet worden aangemerkt (paragraaf 6). In de aanbeveling wordt geen onderscheid gemaakt tussen reeds bestaande en nog aan te leggen bedrijfsriolering. De Afdeling concludeert hieruit dat de gehele bedrijfsriolering vloeistofdichtheid moet bezitten conform de eisen van de aanbeveling. In hetgeen door appellante terzake is aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de bestaande (delen van de) bedrijfsriolering van de inrichting had moeten uitzonderen van de criteria die zijn gesteld in voorschrift 18.1.3. De grond treft derhalve geen doel.
2.8.    Voorzover appellante in haar beroepschrift verder heeft verwezen naar tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen, overweegt de Afdeling dat verweerder in de considerans van het besluit is ingegaan op deze bedenkingen en dat appellante in het beroepschrift, noch ter zitting redenen heeft aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist is. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.9.    Het beroep is, gelet op het vorenoverwogene, gedeeltelijk gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd wat betreft de voorschriften 1.1.7, 1.1.8 en 1.1.9, voorzover daarin is voorgeschreven gegevens bij te houden en te bewaren met betrekking tot onderwerpen die in meergenoemde bijlagen I zijn geregeld, voorschrift 7.1.2 met betrekking tot de onbewaakt af te leveren hoeveelheid benzine en de voorschriften 8.1.2 en 8.1.3.
2.10.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse van 30 maart 2004, kenmerk 304043, wat betreft de voorschriften 1.1.7, 1.1.8 en 1.1.9, voorzover daarin is voorgeschreven gegevens bij te houden en te bewaren met betrekking tot onderwerpen die in bijlage I bij het Besluit tankstations milieubeheer dan wel bijlage I bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer zijn geregeld, voorschrift 7.1.2 met betrekking tot de onbewaakt af te leveren hoeveelheid benzine en de voorschriften 8.1.2 en 8.1.3;
III.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Spijkenisse te worden betaald aan appellante;
V.    gelast dat de gemeente Spijkenisse aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005
157-424.