200408257/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Lith,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft verweerder het verzoek van appellanten van 31 december 2003 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot de inrichting [café] op het perceel [locatie] te Lith afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2004, verzonden op 6 september 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 oktober 2004, bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch ingekomen op 7 oktober 2004, beroep ingesteld. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief van 23 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2005, waar [een der appellanten] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. S. van der Wee en mr. R.C.M. van Meer-Dijksman, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Er zijn nog stukken ontvangen van verweerder en appellanten.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit), voorzover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau (LAeq) en het piekniveau (Lmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat de niveaus op de in tabel I genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden:
_____________________________________________________________________
07.00-19.00 19.00-23.00 23.00-07.00
¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯¯
LAeq, op de gevel van woningen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAeq, in in- of aanpandige woning 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
Piekniveau op de gevel van woningen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
Piekniveau in in- of aanpandige woning 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit van 3 februari 2004, waarbij het handhavingsverzoek van appellanten van 31 december 2003 met betrekking tot de inrichting [café] is afgewezen, gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het maximale geluidniveau binnen de inrichting is gegarandeerd, nu de geluidinstallatie dient te zijn voorzien van een geluidbegrenzer. Sinds een geluidbegrenzer is geïnstalleerd, zijn geen overschrijdingen van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden meer waargenomen, aldus verweerder.
2.3. Appellanten hebben betoogd dat nog steeds sprake is van overschrijdingen van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden.
2.4. De Afdeling stelt voorop dat door de installatie van een geluidbegrenzer de naleving van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden niet noodzakelijkerwijs is gegarandeerd. Uit een op 15 mei 2004 door het Regionaal Milieubedrijf verrichte geluidmeting blijkt dat de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit gestelde equivalente geluidgrenswaarde op de gevel van woningen van 45 dB(A) gedurende de nachtperiode is overschreden met 9 dB(A). Verder blijkt uit een op 20 mei 2004 door het Regionaal Milieubedrijf verrichte geluidmeting dat eerdergenoemde equivalente geluidgrenswaarde is overschreden met 13,5 dB(A). Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd blijkt uit de stukken niet dat op 15 mei 2004 en/of op 20 mei 2004 voorschrift 1.1.1 ingevolge voorschrift 1.1.9, aanhef en onder b, van de bijlage bij het Besluit op de inrichting niet van toepassing was. Geconcludeerd moet derhalve worden dat verweerder in het bestreden besluit zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake was van een overschrijding van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden terzake waarvan handhavend kon worden opgetreden.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voorzover daarbij het gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving met betrekking tot de inrichting [café] ongegrond is verklaard. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.6. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht overweegt de Afdeling dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Niet zeker is hoe dit besluit zal luiden. Het is derhalve thans niet mogelijk om vast te stellen of en, zo ja, in welke omvang schade is geleden ten gevolge van het bij deze uitspraak vernietigde besluit. Eerst aan de hand van het nieuwe besluit zal hierover uitsluitsel kunnen worden verkregen. De Afdeling ziet derhalve aanleiding het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
2.7. Nu de onderhavige zaak tezamen met zaak no.
200408262/1op één zitting is behandeld en verweerder in zaak
200408262/1is veroordeeld in de door appellanten gemaakte proceskosten, bestaat in deze zaak geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lith van 31 augustus 2004, voorzover daarbij het gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving met betrekking tot de inrichting [café] op het perceel [locatie] te Lith ongegrond is verklaard;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Lith op binnen 4 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
V. gelast dat de gemeente Lith aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. P.C.E. van Wijmen en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005