ECLI:NL:RVS:2005:AT2809

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406500/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhaving van bouwcontainers door college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 15 juli 2004 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul om handhavend op te treden tegen het plaatsen van twee bouwcontainers en een watercontainer op een perceel. Het college had op 3 december 2002 besloten om niet handhavend op te treden, wat door de appellant werd betwist. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren om handhavend op te treden, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kwam tot een andere conclusie.

De Afdeling oordeelde dat de container, die ten behoeve van een agrarisch bedrijfsgebouw was geplaatst, een bouwwerk is waarvoor een bouwvergunning vereist is. Aangezien deze vergunning niet was verleend, was er sprake van een overtreding van de Woningwet. De Afdeling stelde vast dat er geen concreet uitzicht op legalisatie was, en dat de tijdelijkheid van de situatie geen bijzondere omstandigheid vormde om van handhaving af te zien. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep bij de rechtbank gegrond, waardoor het besluit van het college werd vernietigd.

De Afdeling veroordeelde het college in de proceskosten van de appellant, die in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep een bedrag van € 1623,80 diende te betalen, inclusief griffierechten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 maart 2005.

Uitspraak

200406500/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 juli 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het plaatsen door [derde belanghebbende] van twee bouwcontainers en een watercontainer op het perceel tegenover [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 juli 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2004, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 september 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, is verschenen. Het college en derde-belanghebbende zijn niet verschenen en hebben zich evenmin doen vertegenwoordigen.
2.    Overwegingen
2.1.    Twee van de drie containers zijn vóór de zitting van de rechtbank van het perceel verwijderd. Niet aannemelijk is gemaakt dat die twee containers opnieuw zullen worden geplaatst. Gelet hierop is het hoger beroep beperkt tot de overgebleven container (groen met witte streep).
In een brief van 1 februari 2005 heeft het college meegedeeld dat die container van het onbebouwde deel van het perceel is verwijderd en in de - in aanbouw zijnde - opslagloods is geplaatst. Die derde container is derhalve niet van het perceel verwijderd en is bovendien eenvoudig terug te plaatsen. Het valt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, geenszins uit te sluiten dat de container wordt teruggeplaatst. Gelet hierop heeft appellant naar het oordeel van de Afdeling voldoende procesbelang behouden.
2.2.    De container is geplaatst ten behoeve van een op het perceel op te richten agrarisch bedrijfsgebouw en dient voor tijdelijke opslag van agrarische materialen.
Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren handhavend op te treden, nu sprake is van een overgangssituatie die bovendien tijdelijk van aard is. Hij betoogt dat van tijdelijkheid geen sprake is, nu de container al sinds eind 2002 op het perceel aanwezig is.
2.3.    Tussen partijen is niet in geding en ook de Afdeling gaat daar vanuit dat de container een bouwwerk is, voor het plaatsen waarvan ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist.
Vaststaat dat deze bouwvergunning niet is verleend, zodat gehandeld is in strijd met artikel 40 van de Woningwet en het college terzake handhavend kon optreden.
2.4.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    Een concreet zicht op legalisatie is niet aanwezig. In dit verband is van belang dat een vergunning voor het plaatsen van een bouwwerk, bestemd om in een tijdelijke behoefte te voorzien, niet is aangevraagd omdat het college in gevallen als deze om administratief-economische redenen geen tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan en een tijdelijke bouwvergunning voor een container verleent. Daarvan uitgaande is de Afdeling anders dan de rechtbank van oordeel dat de tijdelijkheid van de illegale situatie op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan het college in redelijkheid van handhaving heeft kunnen afzien. De wetgever heeft immers in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en in artikel 45 van de Woningwet juist een voorziening getroffen om de plaatsing van een bouwwerk dat in een tijdelijke behoefte voorziet te reguleren. Bij een besluit tot afgifte van een tijdelijke bouwvergunning en vrijstelling als in deze artikelen bedoeld dient het college de belangen van omwonenden te betrekken en wordt de instandhoudingstermijn in het besluit vastgelegd. Daartoe was te meer aanleiding nu onweersproken is verklaard dat de container reeds eind 2002 is geplaatst en met de bouw van de agrarische bedrijfsruimte eerst op 2 juni 2004 is begonnen.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
2.7.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 juli 2004, 03/1326 GEMWT;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul van 29 juli 2003, no. 159;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1623,80, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Valkenburg aan de Geul te worden betaald aan appellant;
VI.    gelast dat de gemeente Valkenburg aan de Geul aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 205,00 + € 116) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005
291.