ECLI:NL:RVS:2005:AT2812

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407694/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van standplaatsontheffing en ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een standplaatsontheffing. Appellant, het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, had op 17 maart 2003 aan de wederpartij meegedeeld dat de ontheffing voor een periode van twee jaar was verstreken en dat het recht om de standplaatsen met de nummers 1050, 1295 en 1300 in te nemen met ingang van 4 april 2003 zou eindigen. De wederpartij had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door appellant op 31 juli 2003. De wederpartij heeft vervolgens op 12 september 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem, maar dit beroep werd niet tijdig ingediend.

De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde de beslissing van appellant. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de termijnoverschrijding van het beroep van de wederpartij niet verschoonbaar was. De wederpartij had geen tijdig beroep ingesteld, ondanks dat hij contact had gehad met zijn gemachtigde. De Raad van State concludeerde dat de rechtbank niet had onderkend dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank Arnhem werd vernietigd en het beroep van de wederpartij werd niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 30 maart 2005.

Uitspraak

200407694/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 augustus 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2003 heeft appellant aan [wederpartij]) meegedeeld dat de voor een periode van twee jaar verleende ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, van de Marktverordening 2000 is verstreken en dat zijn recht om de standplaats met de nummers 1050, 1295 en 1300 in te nemen met ingang van 4 april 2003 wordt beëindigd.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 31 juli 2003, heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 januari 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel, ambtenaar bij de gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. P.C.J. Willekens, advocaat te Helmond, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat het door [wederpartij] op 12 september 2003  bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de op 31 juli 2003 verzonden ongedateerde beslissing op bezwaar niet tijdig is ingediend.
2.2.    Appellant bestrijdt met vrucht het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding van het door [wederpartij] ingestelde beroep verschoonbaar is te achten.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de beslissing op bezwaar bij brief van 31 juli 2003 aan de gemachtigde van [wederpartij] is verzonden en dat [wederpartij], terwijl hij na een ziekenhuisopname thuis herstellende was, contact heeft gehad met zijn gemachtigde over dat besluit. [wederpartij] heeft destijds geen opdracht gegeven aan zijn gemachtigde om beroep in te stellen tegen dat besluit. Eerst toen zijn medewerker hem informeerde dat hij niet meer op de markt in Arnhem standplaats mocht innemen, heeft [wederpartij] opnieuw contact opgenomen met zijn gemachtigde en heeft hij besloten via een advocaat beroep in te stellen, hetgeen op 12 september 2003 is geschied. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [wederpartij] gegeven het hiervoor geschetste feitencomplex niet aannemelijk gemaakt dat hij, ondanks zijn ziekte, buiten staat was om maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat het beroepschrift, al dan niet door zijn gemachtigde, niettemin tijdig zou worden ingediend. In hetgeen in de brief van 25 september 2003 van zijn behandelend internist/hematoloog is overwogen is geen aanleiding gelegen hierover anders te oordelen, reeds omdat uit het voorgaande is gebleken dat [wederpartij] vóór het verstrijken van de beroepstermijn overleg heeft gehad met zijn gemachtigde inzake de beslissing op bezwaar. De termijnoverschrijding is dan ook niet verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidende beroep van [wederpartij] alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.4.    Aan hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd in hoger beroep komt de Afdeling gelet op het hiervoor overwogene niet toe.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 augustus 2004, AWB 03/2184;
III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Peute
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005
391.