ECLI:NL:RVS:2005:AT2818

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405956/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor paardenstallen in Oldebroek en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen, die op 11 juni 2004 een aantal beslissingen van het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek heeft bekrachtigd. Het college had op 25 augustus 2003 een bouwvergunning verleend voor het vervangen van een varkensschuur door paardenstallen op een perceel in Oldebroek. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, stelde dat het college ten onrechte geen handhavend optreden had gepleegd tegen de bouwwerkzaamheden. De rechtbank verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat ten tijde van het besluit van 25 mei 2004 er een niet-geschorste bouwvergunning voor de paardenstal was en dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad beoordeelde ook de bestemmingsplannen en de vraag of de bouw van de paardenstal in overeenstemming was met de planvoorschriften. Het college had de bouwvergunning verleend onder de aanname dat de paardenstal als hobbyruimte kon worden aangemerkt, maar de Raad oordeelde dat deze aanname niet juist was. De paardenstal voldeed niet aan de definitie van hobbyruimte zoals vastgelegd in de bestemmingsplannen.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 maart 2005.

Uitspraak

200405956/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oldebroek,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 11 juni 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vervangen van een varkensschuur door paardenstallen op het perceel [locatie] te Oldebroek, met kadastrale aanduiding […] gemeente Oldebroek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 februari 2004 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie van 11 februari 2004, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 februari 2004 heeft het college het door appellant gedane verzoek om handhavend op te treden tegen de bouwwerkzaamheden aan de paardenstal op het perceel afgewezen.
Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het college het door appellant gemaakte bezwaar tegen het afwijzen van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, de tegen de beslissingen op bezwaar van 24 februari 2004 en 25 mei 2004 door appellant ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 20 juli 2004 hebben [belanghebbende] en [vergunninghouder] zich als partij gemeld. Bij brief van 7 september 2004 hebben zij een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door M. Tijssen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is verschenen [vergunninghouder], bijgestaan door mr. W. Visser.
2.    Overwegingen
2.1.    Ten tijde van het besluit van 25 mei 2004 lag er een niet-geschorste bouwvergunning voor de paardenstal en was het college, anders dan appellant betoogt, niet bevoegd handhavend op te treden tegen de bouw daarvan.
Dit betoog kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.2.    Op het perceel rust ingevolge het daarvoor geldende bestemmingsplan "Oldebroek Kom" de bestemming "Open Bebouwing". De te bouwen paardenstal is gesitueerd in "bestemmingsvlak III'.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, is bestemmingsvlak II bestemd voor woondoeleinden en de daartoe behorende hobbyruimten, bergruimten, carports en garages (..) en erven, tuinen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, is bestemmingsvlak III bestemd voor aan- en uitbouwen, gebouwen ten dienste van de uitoefening van een vrij beroep, te weten (..), verkoopruimten, bedrijfsruimten, opslagruimten, hobbyruimten, bergruimten, carports, garages, erven, tuinen, andere bouwwerken en andere werken behorende bij de in het aangrenzende bestemmingsvlak II - op hetzelfde bouwperceel - toegelaten bebouwing.
2.3.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat het college de vraag of de bouw van een paardenstal voor het houden van maximaal vier paarden in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, terecht bevestigend heeft beantwoord.
2.4.    Dit betoog slaagt. Het bestemmingsplan geeft een limitatieve opsomming van de tot de hoofdbebouwing behorende ruimten die ter plaatse mogen worden opgericht. In de planvoorschriften ontbreekt een - van het normale spraakgebruik afwijkende - omschrijving van het begrip hobbyruimten. Tegen deze achtergrond kan de betreffende paardenstal, mede in aanmerking genomen de ruimtelijke uitstraling daarvan, niet worden aangemerkt als een hobbyruimte in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarbij het tegen het besluit op bezwaar van 24 februari 2004 ingestelde beroep ongegrond is verklaard. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het in die zaak ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 24 februari 2004 vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.6.    Het college dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 11 juni 2004, met kenmerk 04/399 en 04/657 WOW 29, 04/509 en 04/787 GEMWT 29, voorzover daarbij het beroep tegen het besluit op bezwaar van 24 februari 2004 ongegrond is verklaard;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van 15 maart 2004 gegrond;
IV.    vernietigt het besluit op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek van 24 februari 2004, nr. 2004000618;
V.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI.    veroordeelt het college tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1323,37, waarvan € 1288,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat het college aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 341,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005
17-444.