ECLI:NL:RVS:2005:AT3227

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501574/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vrijstelling voor bouwrijp maken en aanleg bouwweg in het uitbreidingsplan Cronenburgh

Op 29 maart 2005 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, wonend te [woonplaats], hadden hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 3 februari 2005 het beroep van verzoekers ongegrond had verklaard. De zaak betreft besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Loenen, die op 18 mei 2004 vrijstelling verleenden voor het uitvoeren van werken in het kader van het bouwrijp maken van de eerste en tweede fase van het uitbreidingsplan Cronenburgh, alsook voor de aanleg van een bouwweg ter ontsluiting van het bouwverkeer.

Verzoekers stelden dat de vrijstellingen in strijd zijn met de Flora- en faunawet en het Besluit luchtkwaliteit. De Raad van State overwoog dat de vrijstellingen in beginsel uitvoerbaar zijn, ook al is er een rechtsmiddel aangewend. De rechter in eerste aanleg had de besluiten getoetst en geoordeeld dat er geen aanleiding was om de vrijstellingen te schorsen. De Raad van State concludeerde dat de vrijstellingen beperkt zijn tot tijdelijke werkzaamheden en dat er geen bewijs was dat deze werkzaamheden op zichzelf gevolgen zouden hebben voor de luchtkwaliteit.

De Raad van State oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om het verzoek om voorlopige voorziening in te willigen, en wees het verzoek af. De uitspraak benadrukt het belang van de tijdelijke aard van de werkzaamheden en de noodzaak om de effecten op de luchtkwaliteit in een bodemprocedure te beoordelen. De beslissing werd genomen door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, mr. D.A.C. Slump, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200501574/2.
Datum uitspraak: 29 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 3 februari 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Loenen.
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 18 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Loenen (hierna: het college) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken van de eerste en tweede fase van het uitbreidingsplan Cronenburgh (hierna: het plan Cronenburgh), alsmede vrijstelling verleend voor het aanleggen van een bouwweg ter ontsluiting van het bouwverkeer van het plan Cronenburgh.
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar, voorzover gericht tegen een mogelijke overtreding van de Flora- en faunawet, gegrond verklaard, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en de besluiten van 18 mei 2004 aangevuld met de voorwaarde dat van de vrijstellingen niet eerder gebruik mag worden gemaakt dan nadat de vereiste ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet door de minister is verleend, of nadat de in voorbereiding zijnde Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 75, eerste lid, van de Flora- en faunawet van kracht is geworden en vast komt te staan dat de in artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet vereiste ontheffing niet meer is vereist.
Bij uitspraak van 3 februari 2005, verzonden op 7 februari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 18 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 18 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 maart 2005, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door P.V. Koster, D. van Kan en R. Hamer, allen ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar van de provincie, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstellingen, de financiële uitvoerbaarheid van de woningbouwlocatie Cronenburgh, de gestelde inbreuk op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en het Verdrag van Malta, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het college de vrijstellingen niet mocht verlenen.
2.3.    Verzoekers betogen voorts dat de vrijstellingen in strijd zijn met het Besluit luchtkwaliteit, nu niet is uitgesloten dat de in dat besluit opgenomen normen voor de luchtkwaliteit als gevolg van de aanleg van de bouwweg, de toekomstige woonwijk en de voorziene randweg ter ontsluiting van die wijk zullen worden overschreden.
2.3.1.    De werkzaamheden waarop de vrijstellingen betrekking hebben vinden plaats ter voorbereiding van de toekomstige aanleg van de woonwijk, zoals deze is opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan dat aan de vrijstellingen ten grondslag is gelegd. In dat ontwerp is ook voorzien in de aanleg van een randweg. Het verkeersaantrekkende effect van met name de randweg kan gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit.
De vrijstellingsbesluiten die thans in geding zijn dienen evenwel op zichzelf te worden bezien. Gelet op de tekst en toelichting van deze besluiten zijn de vrijstellingen uitdrukkelijk beperkt tot de aanleg van een bouwweg en het bouwrijp maken van de woningbouwlocatie. Deze activiteiten zijn naar hun aard tijdelijk, waarvoor, naar niet is betwist, evenwel geen toepassing kon worden gegeven aan artikel 17 van de WRO, omdat deze mogelijkheid in het geldende bestemmingsplan is uitgesloten. Ter zitting is namens het college voorts verklaard dat voor de aanleg van de randweg en de woonwijk een nieuwe vrijstelling noodzakelijk is. Namens gedeputeerde staten is bovendien verklaard dat een verzoek daartoe alsdan op zijn eigen merites zal worden getoetst, waarbij ook de gevolgen voor de luchtkwaliteit zullen worden betrokken. De beoordeling van de onderhavige besluiten strekt zich derhalve niet verder uit dan tot het bouwrijp maken en de aanleg van de bouwweg.
2.3.2.    Verzoekers hebben niet gesteld dat het verlenen van de vrijstelling voor het bouwrijp maken op zichzelf genomen gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit.
2.3.3.    De bouwweg is een tijdelijke voorziening en uitsluitend bestemd voor de aanvoer van bouwmaterialen. Naar niet in geschil is, zullen 30 tot 50 voertuigen per dag van de weg gebruik maken. Vast staat dat geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de effecten van het bouwverkeer op de luchtkwaliteit. Partijen zijn verdeeld over de noodzaak daartoe en over de te verwachten bevindingen van een dergelijk onderzoek.
2.3.4.    De vraag of het Besluit luchtkwaliteit (hierna: het Besluit) van toepassing is op de vrijstelling voor de bouwweg dient in de bodemprocedure te worden beantwoord. De huidige tekst van het Besluit bevat in elk geval geen aanwijzing dat een uitzondering geldt voor tijdelijke voorzieningen.
2.3.5.    In aanmerking genomen de zich in het dossier bevindende onderzoeksgegevens naar de bestaande situatie, waaruit blijkt dat geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden van het Besluit, en gelet op het provisorische karakter van de weg is er geen aanleiding om de vrijstelling voor de bouwweg te schorsen.
2.4.    Gelet op het vorenstaande zijn er geen termen aanwezig om het verzoek om voorlopige voorziening in te willigen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2005
429.