200501912/1.
Datum uitspraak: 1 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. Vereniging Stop Awacs Overlast, gevestigd te Brunssum,
2. het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Onderbanken,
verzoekers
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij brief van 20 januari 2005 heeft verweerder op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken verzocht vrijstelling te verlenen ten behoeve van de verwezenlijking van een nader omschreven project (nimby-vrijstelling).
Hiertegen hebben onder meer de Vereniging Stop Awacs Overlast en het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Onderbanken bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2005, heeft de Vereniging Stop Awacs Overlast de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 3 maart 2005, ingekomen op dezelfde dag, hebben het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft met toepassing van artikel 7:1a, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ten aanzien van onder meer de bezwaarschriften van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad ingestemd met rechtstreeks beroep.
Bij brief van 16 maart 2005 heeft verweerder onder meer deze bezwaarschriften met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Afdeling.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 21 maart 2005, waar de Vereniging Stop Awacs Overlast, vertegenwoordigd door J.J.H. Hermans en P.R. Goudsmit, gemachtigden, het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Onderbanken, vertegenwoordigd door prof. mr. A.Q.C. Tak, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en mr. E.J. Woestenenk, ambtenaar van het departement, zijn verschenen.
Voorts is de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door drs. A.N. Lefferts, ambtenaar van het departement, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft bij brief van 20 januari 2005 het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gevraagd vrijstelling te verlenen van de geldende bestemmingsplannen voor het kunnen verwezenlijken van het volgende project:
- het afzagen van bomen op een hoogte van één meter boven de grond in een strook van zes hectare langs een Nederlands-Duitse grensweg;
- het afzagen van een beperkt aantal te hoge bomen in de overige veertien hectare;
- het vervolgens uitvoeren van een hakhoutbeheerplan om te voorkomen dat de bomen te hoog worden.
Een en ander overeenkomstig het verzoek om vrijstelling, en het door het ministerie van Defensie opgestelde uitvoerings- en beheerplan, met bijlage en referenties.
2.3. Verzoekers hebben verzocht om schorsing van het verzoek. Het college van burgemeester en wethouders wijst erop dat het indienen van het verzoek door de minister tot gevolg heeft dat op straffe van verval van bevoegdheid voor hem bepaalde beslistermijnen gaan lopen. Het stelt dan ook een spoedeisend belang te hebben bij het verzoek om schorsing.
Beide verzoekers stellen voorts dat het verzoek van de minister op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een zodanig ingrijpend middel is dat daartegen direct rechtsbescherming open moet staan. Het bepaalde in artikel 55, aanhef en onder c, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening achten zij ontoereikend en in strijd met de strekking van diverse verdragen waarin het recht op toegang tot de rechter is neergelegd.
2.4. Ingevolge artikel 55, aanhef en onder c, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht als één besluit aangemerkt: een besluit omtrent een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 40, eerste lid, en besluiten omtrent medewerking als bedoeld in artikel 40, derde, achtste en negende lid, en het besluit omtrent die vrijstelling.
Dit betekent derhalve dat rechtsbescherming tegen het verzoek van de minister op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eerst open staat nadat is beslist omtrent het verlenen van de nimby-vrijstelling.
2.5. Uit de wetsgeschiedenis (zie onder meer Tweede Kamer 1992 - 1993, nrs. 5 en 8) blijkt dat in de Wet op de Ruimtelijke Ordening bewust is gekozen voor een concentratie van de rechtsbescherming nadat is besloten omtrent het verlenen van de nimby-vrijstelling. Met deze regeling wordt beoogd vertraging en dubbele procedures te vermijden. De positie van het college van burgemeester en wethouders in de procedure is daarbij nadrukkelijk onder ogen gezien.
Uit de wetsgeschiedenis en het bepaalde in artikel 55, aanhef en onder c, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan voorts worden afgeleid dat de concentratie van de rechtsbescherming na het besluit omtrent de verlening van de nimby-vrijstelling niet betekent dat in die procedure het verzoek op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet aan de orde kan komen. Anders dan verzoekers hebben betoogd voorziet de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan ook in rechtsbescherming tegen het verzoek dat de minister op grond van artikel 40, eerste lid, heeft gedaan.
Voor het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad staat in ieder geval de toegang tot de bestuursrechter open indien de omstandigheden genoemd in artikel 40, achtste en negende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zich voordoen en de minister met toepassing van een van deze leden de vrijstelling verleent.
Verzoekers hebben hoewel daarnaar gevraagd niet nader aangegeven met welke bepalingen van het Europees Handvest inzake de lokale autonomie of het Verdrag van Rome de uitgestelde rechtsbeschermingsmogelijkheid die artikel 55, aanhef en onder c, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt, in strijd zou zijn. De Voorzitter heeft daarvoor ook geen aanknopingspunten kunnen vinden.
2.6. Gezien het bepaalde in artikel 55, aanhef en onder c, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening constateert de Voorzitter dat voor verzoekers thans geen rechtsbescherming open staat. Hij heeft dan ook de verwachting dat het bezwaarschrift van de Vereniging Stop Awacs Overlast door verweerder niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Voorts heeft hij de verwachting dat de Afdeling, in het geval zij instemt met het rechtstreeks beroep, de beroepen van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad niet-ontvankelijk zal verklaren. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2005