200408678/1 en 200408678/2.
Datum uitspraak: 1 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 29 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur besloten het bestemmingsplan "Buitengebied" wat betreft de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1 -A1-" van de locatie Lage Donk 33 te wijzigen in de bestemming "Woningen -W- woningcategorie I".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 september 2004, kenmerk 1022123/1025770, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2004, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2005, waar appellant in persoon en bij monde van mr. M.I. Bruggemans, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur, vertegenwoordigd door L.W.A.M. van Beckhoven, ambtenaar van de gemeente, en mr. D. Wintraecken namens [partij] daar gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan.
Volgens appellant wordt in het plan onvoldoende aandacht besteed aan de afvoer van hemelwater op het kassenperceel aan de [locaties]. Verder zal plaatsing van de kassen op zeer korte afstand van de grens van zijn perceel aan de [locatie] grote gevolgen hebben voor allerlei beschermde soorten vogels die komen aanvliegen en ter plaatse hun broedgebied hebben. Hij vindt dat hiernaar ten onrechte geen onderzoek is ingesteld. Appellant wil dat een afstand van 12 meter wordt aangehouden tussen de perceelsgrens en de kassen. Appellant is verder tegen het gebruik van enige vorm van assimilatieverlichting.
2.4. Verweerder heeft het wijzigingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Hij heeft aangegeven dat hij kan instemmen met de weerlegging door het college van burgemeester en wethouders van de bedenkingen die tegen het ontwerp van het plan zijn ingebracht.
vaststelling van de feiten
2.5. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het college van burgemeester en wethouders beoogt met het wijzigingsplan tegemoet te komen aan het verzoek van [partij] om in verband met de beëindiging van de exploitatie van zijn glastuinbouwbedrijf op zijn perceel [locatie] medewerking te verlenen aan een wijziging van de agrarische bestemming van een deel van zijn grond in een bestemming voor woondoeleinden.
2.5.2. De gronden waarop het wijzigingsplan betrekking heeft, liggen in het bestemmingsplan "Buitengebied" dat de gemeenteraad van Etten-Leur op 29 oktober 1998 heeft vastgesteld en verweerder op 25 mei 1999 (gedeeltelijk) heeft goedgekeurd. Hierin hebben de gronden de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1 -A1-" en de aanduiding "glastuinbouw toegestaan". De gronden zijn hierin tevens voorzien van de aanduiding "kassenperceel".
In artikel V.2, onder 1, aanhef en sub h, van de voorschriften van dat plan is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is het plan te wijzigen in een bestemming "Woningen -W-" indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de gronden met de bestemming "A1" indien er sprake is van algehele bedrijfsbeëindiging, sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd en er geen mogelijkheden zijn voor continuering van agrarische bedrijfsvoering door (her)vestiging van een ander agrarisch bedrijf, dan wel een andere aan het buitengebied gebonden functie.
het oordeel van de Voorzitter
2.6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de bezwaren die appellant in beroep aanvoert, geen betrekking hebben op het wijzigingsplan dat hier aan de orde is, maar op het wijzigingsplan van het college van burgemeester en wethouders, waarbij het kassenperceel aan de [locaties] is gewijzigd ten behoeve van een uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf van [partij] aan de [locatie]. Het beroep dat appellant bij de Afdeling heeft ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van verweerder dat op dat wijzigingsplan betrekking heeft, is aan de orde gekomen in de uitspraak van de Afdeling van heden, nos. 200408679/1 en 200408679/2. Dit beroep is in deze uitspraak ongegrond verklaard.
2.7. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.8. Gelet hierop, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2005