200408679/1 en 200408679/2.
Datum uitspraak: 1 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 29 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur besloten het bestemmingsplan "Buitengebied" met betrekking tot het kassenperceel aan de [locatie sub 1] te wijzigen ten behoeve van een uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf aan de [locatie sub 2].
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 september 2004, kenmerk 1019057/1025779, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2004, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2005, waar appellant in persoon en bij monde van mr. M.I. Bruggemans, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur, vertegenwoordigd door L.W.A.M. van Beckhoven, ambtenaar van de gemeente, en mr. D. Wintraecken namens [partij] daar gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan.
Volgens appellant wordt in het plan onvoldoende aandacht besteed aan de afvoer van hemelwater op het kassenperceel. Verder zal plaatsing van de kassen op zeer korte afstand van de grens van zijn perceel aan de Lage Donk 35 grote gevolgen hebben voor allerlei beschermde soorten vogels die komen aanvliegen en ter plaatse hun broedgebied hebben. Hij vindt dat hiernaar ten onrechte geen onderzoek is ingesteld. Appellant wil dat een afstand van 12 meter wordt aangehouden tussen de perceelsgrens en de kassen. Appellant is verder tegen het gebruik van enige vorm van assimilatieverlichting.
2.4. Verweerder heeft het wijzigingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Hij heeft aangegeven dat hij kan instemmen met de weerlegging door het college van burgemeester en wethouders van de bedenkingen die tegen het ontwerp van het plan zijn ingebracht.
vaststelling van de feiten
2.5. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het college van burgemeester en wethouders beoogt met het wijzigingsplan tegemoet te komen aan het verzoek van [partij] om medewerking te verlenen aan een uitbreiding van zijn glastuinbouwbedrijf aan de [locatie sub 2], bestaande uit het realiseren van een kas met een totale oppervlakte van 29.035 m2 op de percelen [locatie sub 1].
2.5.2. De gronden waarop het wijzigingsplan betrekking heeft, liggen in het bestemmingsplan "Buitengebied" dat de gemeenteraad van Etten-Leur op 29 oktober 1998 heeft vastgesteld en verweerder op 25 mei 1999 (gedeeltelijk) heeft goedgekeurd. Hierin hebben de gronden de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1 -A1-" en de aanduiding "glastuinbouw toegestaan". De gronden zijn hierin tevens voorzien van twee afzonderlijke aanduidingen "kassenperceel".
Ingevolge artikel III.1, lid A, onder I, van de voorschriften van dat plan zijn de gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, glasopstanden en agrarische bedrijfswoningen. Ingevolge lid B I, onder 1, sub b, aanhef en sub 2, van dit artikel dienen kassen te worden opgericht binnen het op de plankaart aangegeven kassenperceel. Voor een kassenperceel dat ligt in een gebied met de aanduiding "glastuinbouw toegestaan" geldt, voorzover hier van belang, dat de oppervlakte van het bebouwingsvlak ten hoogste 3,5 ha mag bedragen en van kassen ten hoogste 3 ha mag zijn.
In artikel III.1, lid B III, onder 1, aanhef en sub b, van de planvoorschriften is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het veranderen van de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrenzen, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening of doelmatige bedrijfsontwikkeling noodzakelijk en/of gewenst is.
2.5.3. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij de vaststelling van het wijzigingsplan naar aanleiding van de bedenkingen van onder meer appellant overwogen dat de te realiseren kas in het wijzigingsplan op een afstand staat die varieert van 5 tot ongeveer 9 meter van de grens met het perceel [locatie sub 3], terwijl het kassenperceel in het bestemmingsplan op 2 meter afstand ligt. De nieuwe planologische situatie is volgens hem dan ook positiever dan in het bestemmingsplan.
Wat betreft de hemelwaterafvoer stelt het college dat er voldoende retentie wordt aangelegd en dat de afwatering door middel van een nieuwe sloot aan de westzijde van de kas wordt gerealiseerd, welke sloot in verbinding staat met de sloot langs de Kibbelvaart en het gemaal Emmer.
Verder is op de percelen [locatie sub 1] volgens het college geen sprake van bijzondere natuur- en landschapswaarden en is de wijziging van het bestemmingsplan niet zodanig dat een verstoring van natuur op het perceel [locatie sub 3] is te verwachten.
Voorts stelt het college wat betreft assimilatieverlichting dat ingevolge het Besluit glastuinbouw bij de toepassing van deze verlichting maatregelen gelden ter beperking van de lichtoverlast.
het oordeel van de Voorzitter
2.6. Verweerder heeft zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afstand van het kassenperceel ten opzichte van de grens van het perceel van appellant ingevolge het wijzigingsplan voor appellant gunstiger is dan die welke ingevolge het geldende bestemmingsplan is toegelaten.
Verder is, gelet op de door het college aangevoerde broedvogelgegevens en de door appellant opgevraagde recente avifaunagegevens, niet aannemelijk geworden dat op de locatie waarop het wijzigingsplan betrekking heeft, bijzondere natuur- en landschapswaarden voorkomen. Hoewel de hoogte van de kassen ten opzichte van de oorspronkelijke situatie wordt verhoogd, is - mede in aanmerking genomen de afstand van de beoogde kassen tot de perceelsgrens - niet aannemelijk gemaakt dat verstoring van natuur op het perceel van appellant is te verwachten. Evenmin is gebleken dat de Flora- en faunawet aan de uitvoering van het plan in de weg staat.
De houtwal wordt in het bestemmingsplan door middel van een aanlegvergunningstelsel beschermd. Deze bescherming, die ziet op de houtwal zelf, gaat echter niet zover dat de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid om kassen op te richten op het kassenperceel onbenut moet blijven.
Wat betreft de afvoer van overtollig regenwater is uit de stukken gebleken dat het waterschap Brabantse Delta in het kader van de zogeheten watertoets een positief advies heeft uitgebracht. Gelet hierop heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de capaciteit van het systeem voor de afvoer van hemelwater en van de aanwezige en de nieuwe waterlopen onvoldoende is om wateroverlast op zijn perceel te voorkomen.
Tot slot hebben verweerder en het college van burgemeester en wethouders terecht overwogen dat [partij] bij toepassing van assimilatiebelichting zal dienen te voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in het Besluit glastuinbouw.
2.7. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.8. Gelet hierop, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2005