ECLI:NL:RVS:2005:AT3700

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500606/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit inzake de overbrenging van afvalstoffen naar Duitsland

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 april 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dat bezwaar maakte tegen haar voornemen om 5.000.000 kilogram gemengde restfractie, afkomstig van selectieve inzameling en nasortering van bouw- en sloopafval, naar Duitsland over te brengen. Dit besluit was genomen op 23 december 2004, met kenmerk NL111214.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 maart 2005, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar advocaat en een gemachtigde, en verweerder door ambtenaren van het ministerie. De Voorzitter oordeelde dat de kennisgeving van verzoekster voldoende informatie bevatte over de samenstelling van de afvalstoffen en dat het bestreden besluit niet voldeed aan de vereisten van een deugdelijke motivering, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht.

De Voorzitter heeft vervolgens besloten om het bestreden besluit te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen, zodat verzoekster haar afvalstoffen naar Duitsland kan overbrengen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, die op € 644,00 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 273,00 diende door de Staat der Nederlanden aan verzoekster te worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die invloed hebben op de uitvoering van milieuwetgeving.

Uitspraak

200500606/1.
Datum uitspraak: 6 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2004, kenmerk NL111214, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om, met gebruikmaking van de procedure als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening), 5.000.000 kilogram gemengde restfractie, afkomstig van selectieve inzameling en nasortering van (gemengd) bouw- en sloopafval en bedrijfsafval en stedelijk afval, uit te voeren naar Duitsland.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 maart 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L. Hartogs, advocaat te Doetinchem, en M. van der Molen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Piras en drs. S.A.N. Geerling, ambtenaren van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekster heeft kennisgeving gedaan voornemens te zijn van 1 februari 2005 tot 1 februari 2006 5.000.000 kilogram gemengde restfractie, afkomstig van selectieve inzameling en nasortering van (gemengd) bouw- en sloopafval en bedrijfsafval en stedelijk afval, over te brengen naar de rechtspersoon naar Duits recht "Kost Entsorgung und Recycling GmbH" te Bochum in Duitsland voor nuttige toepassing.
2.2.    Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om de genoemde afvalstoffen uit te voeren met toepassing van de procedure van de algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening, omdat volgens hem niet wordt voldaan aan de daarvoor gestelde vereisten. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat niet gegarandeerd kan worden dat iedere afzonderlijke overbrenging van afvalstoffen over dezelfde fysische en chemische eigenschappen beschikt, nu een analyse van de samenstelling van de afvalstoffen bij de kennisgeving ontbreekt. Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat uit de door verzoekster gedane kennisgeving niet blijkt welke percentages van de verschillende afvalstoffen in elk transport aanwezig zullen zijn.
2.3.    Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij is van mening dat alle voor de beoordeling van de voorgenomen overbrenging benodigde informatie bij de kennisgeving is aangegeven.
2.4.        Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Verordening kan met inachtneming van zijn verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke artikelen 3, 6, 9, 15, 17, 20, 22, 23 en 24 de kennisgever gebruik maken van een procedure van algemene kennisgeving, wanneer voor verwijdering of nuttige toepassing bestemde afvalstoffen met dezelfde fysische en chemische eigenschappen periodiek via dezelfde route naar dezelfde ontvanger worden overgebracht. Indien deze route wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden gevolgd, brengt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte, zo spoedig mogelijk of voordat de overbrenging begint, indien de noodzaak van routewijziging op dat moment al bekend is. Wanneer de routewijziging bekend is voordat de overbrenging begint, en inhoudt dat andere autoriteiten bevoegd zijn dan die waarvan sprake is in de algemene kennisgeving, wordt deze procedure niet gebruikt.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Verordening vult de kennisgever in het kader van de kennisgeving het begeleidende document volledig in en verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteiten aanvullende informatie en documentatie.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de Verordening verstrekt de kennisgever op het begeleidende document in het bijzonder informatie over:
- de oorsprong, samenstelling en hoeveelheid van de voor verwijdering bestemde afvalstoffen alsmede, in het in artikel 2, letter g, onder ii), bedoelde geval, de identiteit van de producent; bij afvalstoffen van uiteenlopende oorsprong een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen alsmede, indien bekend, de identiteit van de oorspronkelijke producenten;
- de getroffen regelingen inzake de te volgen route en inzake verzekering tegen schade aan derden;
- de te treffen maatregelen om de vervoersveiligheid te waarborgen en met name de inachtneming door de vervoerder van de voorwaarden die door de betrokken Lid-Staten aan het vervoer zijn gesteld;
- de identiteit van de ontvanger van de afvalstoffen, de plaats van het verwijderingscentrum en het type en de duur van de bedrijfsvergunning. Het centrum moet technisch geschikt zijn voor de verwijdering van de betrokken afvalstoffen onder omstandigheden die geen gevaar opleveren voor de volksgezondheid of het milieu;
- de handelingen op het gebied van verwijdering, genoemd in bijlage II A van Richtlijn 75/442/EEG.
2.5.    Om te kunnen beoordelen of sprake is van overbrenging als bedoeld in artikel 28 van de Verordening dient verzoekster in ieder geval de in artikel 6, vijfde lid, van de Verordening genoemde informatie te verstrekken. De door verzoekster gedane kennisgeving heeft betrekking op afvalstoffen met code 191212. In de bij de kennisgeving gevoegde toelichting staat beschreven wat de samenstelling is van de afvalstoffen met de code 191212. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen ter zitting door verzoekster is gesteld, is de Voorzitter van oordeel dat voldoende duidelijk is wat de samenstelling is van de afvalstoffen waarvoor de kennisgeving is gedaan. Bovendien acht de Voorzitter het voldoende aannemelijk geworden dat de over te brengen partijen afvalstoffen overeen zullen komen met de (samenstelling van de) afvalstoffen zoals omschreven in het kennisgevingsformulier en de daarbij behorende toelichting.
De Voorzitter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht ingevolge waarvan het bestreden besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Overigens biedt artikel 28, derde lid, van de Verordening verweerder de mogelijkheid, indien uit nadere gegevens blijkt dat de over te brengen afvalstoffen niet aan de in de kennisgeving genoemde samenstelling voldoen, de toestemming tot het gebruik van de procedure van algemene kennisgeving in te trekken.
2.6.    De Voorzitter ziet, mede gelet op de betrokken belangen bij het kunnen uitvoeren van de voorgenomen overbrenging en nu niet is gebleken van zwaarwegende omstandigheden die zich tegen deze overbrenging verzetten, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, welke strekt tot schorsing van het bestreden besluit. De overige gronden van het verzoek behoeven geen bespreking meer. Nu de onderhavige overbrenging ziet op afvalstoffen als bedoeld in artikel 10 van de Verordening en derhalve schriftelijke instemming is vereist alvorens tot uitvoer kan worden overgegaan, ziet de Voorzitter, gezien het belang van verzoekster bij de spoedige overbrenging van de afvalstoffen naar Duitsland, aanleiding daaromtrent tevens een voorlopige voorziening te treffen.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 december 2004, kenmerk NL111214;
II.    treft de voorlopige voorziening dat met het doen van deze uitspraak geacht wordt schriftelijk instemming te zijn verleend overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk NL111214;
III.    veroordeelt de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005
312-443.