ECLI:NL:RVS:2005:AT3711

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500721/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor appartementengebouw in Krimpen aan den IJssel

Op 10 februari 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel een vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een appartementengebouw met parkeergarage op een specifiek perceel. Verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, kreeg op 15 december 2004 gelijk van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die de beslissing op bezwaar vernietigde en het college opdroeg een nieuwe beslissing te nemen. Het college handhaafde echter op 18 januari 2005 zijn eerdere besluit in aangepaste vorm, wat leidde tot een hoger beroep door verzoekster.

Verzoekster vroeg op 28 februari 2005 de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 maart 2005 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoekster en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De Voorzitter oordeelde dat de vrijstelling voor de overschrijding van de bouwhoogte niet in strijd was met de stedenbouwkundige randvoorwaarden, en dat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak en het besluit van het college niet in stand zouden blijven.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 april 2005.

Uitspraak

200500721/2.
Datum uitspraak: 7 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2004 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een appartementengebouw met parkeergarage op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 30 september 2004 heeft het college het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2004, verzonden op 16 december 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 20 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 17 februari en 18 maart 2005.
Bij brief van 25 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 18 januari 2005 heeft het college, opnieuw beslissend op het bezwaar, het besluit tot verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning in aangepaste vorm gehandhaafd en het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 maart 2005, waar verzoekster in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. van der Ham en R. Steyl, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. H.S. Weeda, gemachtigde, en ing. K.R. Wachtenveld, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster heeft betoogd dat de ingevolge de bestemmingsplanvoorschriften verleende vrijstelling voor de overschrijding van de maximum goot- en bouwhoogte van het appartementengebouw in strijd is met de bij die voorschriften gestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden.
Gelet op de bouwtekeningen en hetgeen partijen over en weer terzake van de gestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden naar voren hebben gebracht, wordt onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak en het daaropvolgende besluit van het college van 18 januari 2005 niet in stand zullen blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning niet mochten worden verleend.
Ook in hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd bestaat geen grond voor een zodanig oordeel.
2.3.    Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2005
429.