ECLI:NL:RVS:2005:AT3745

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407380/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M. Duursma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor agrarisch perceel in Zaanstad

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad op 14 november 2003 geweigerd om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een boerderij en een woning op een perceel in Zaanstad. De appellant, die de bouwplannen indiende, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 1 maart 2004 ongegrond. De rechtbank Haarlem heeft op 22 juli 2004 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 1 september 2004 is ingediend.

De Raad van State heeft de zaak op 22 maart 2005 behandeld. De appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente. De Raad heeft overwogen dat het bouwplan van de appellant in strijd is met het bestemmingsplan, dat het perceel de bestemming 'Agrarisch gebied' heeft. Volgens de planvoorschriften mogen op deze gronden alleen gebouwen worden gebouwd die ten dienste staan van agrarische bedrijven. De Raad heeft vastgesteld dat het bouwplan niet voldoet aan deze eis, aangezien het niet ten dienste staat van een agrarisch bedrijf.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellant geen beroep kan doen op het overgangsrecht, omdat de bestaande afwijkingen van het bestemmingsplan niet naar de aard of afmetingen ongewijzigd blijven. De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200407380/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 juli 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een boerderij en een woning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2004, verzonden op 23 juli 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. Y.A. van Baak, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Marinus, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan van appellant ziet op het geheel vernieuwen en veranderen van de resten van de oorspronkelijke opstallen van de boerderij op het perceel tot woning.
2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak" heeft het perceel de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel V van de daarbij behorende voorschriften mogen op gronden bestemd tot "Agrarisch gebied" uitsluitend worden gebouwd gebouwen, zoals woningen, stallen, schuren enz., met uitzondering van kassen, ten dienste van en in verband met het akkerbouw-, veeteelt-, tuinbouw-, fruitteelt- of bloemisterijbedrijf, alsmede de daarbij behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:
a. voor ieder bedrijf één vrijstaand eengezinshuis (bedrijfswoning) mag worden gebouwd, indien de aaneengesloten bouwperceeloppervlakte voor een landbouw-, veeteelt- of een gemengd bedrijf niet minder dan 3 ha, en voor een tuinbouw-, fruitteelt- of kwekerijbedrijf de aaneengesloten bouwperceeloppervlakte niet minder dan 1 ha zal bedragen;
b. (…);
(…);
e. de voorgevel van iedere woning in de voorgevelrooilijn zal worden geplaatst;
(…).
Ingevolge artikel XV mogen gebouwen, welke op het tijdstip van de eerste terinzagelegging van dit ontwerpplan bestaan, in uitvoering zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een vóór dat tijdstip verleende bouwvergunning en welke afwijken van het plan en/of de daarbij behorende renvooivoorschriften, geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of in beperkte mate worden uitgebreid, mits:
a. de bestaande afwijkingen ten opzichte van het plan en/of de daarbij behorende renvooivoorschriften naar de aard niet worden veranderd en naar afmetingen niet worden vergroot;
b. bij gehele vernieuwing of verandering de voorgevelrooilijn naar de wegzijde niet wordt overschreden, behoudens uitsluitend na verwoesting door een calamiteit en geen herbouw met inachtneming van deze rooilijn op hetzelfde bouwperceel mogelijk is;
één en ander behoudens onteigening overeenkomstig de wet.
2.3.    Het bouwplan is in strijd met artikel V van de planvoorschriften omdat het niet ten dienste staat van een agrarisch bedrijf. Het betoog van appellant dat de gronden die tot het perceel behoren in gebruik zouden kunnen worden genomen ten behoeve van een tuinbouwbedrijf heeft de rechtbank terecht niet tot een ander oordeel gebracht, nu het bouwplan met de vestiging van een dergelijk bedrijf geen verband heeft.
2.4.    Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank voorts terecht geoordeeld dat niet met vrucht een beroep op het in artikel XV neergelegde overgangsrecht kan worden gedaan.
Niet in geschil is, en ook de Afdeling gaat er vanuit, dat ten tijde van de peildatum zich ter plaatse agrarische bedrijfsbebouwing en een daarbij behorende woning bevonden. Voorts gaat de Afdeling er evenals partijen vanuit dat deze bedrijfswoning niet voldeed aan artikel V, onderdeel e, van de planvoorschriften, omdat zij niet in de voorgevelrooilijn was geplaatst.
Niet kan echter worden staande gehouden dat de bestaande afwijking van het bestemmingsplan naar de aard niet wordt veranderd. De bestaande afwijking betreft immers slechts de overschrijding van een bouwvoorschrift, terwijl het bouwplan ziet op het bouwen in strijd met de ter plaatse geldende agrarische bestemming. Daarnaast is niet in geschil dat het bouwplan een grotere oppervlakte en inhoud heeft dan het bestaande bouwwerk, zodat evenmin kan worden staande gehouden dat de afwijking ten opzichte van het bestemmingsplan naar afmetingen niet wordt vergroot.
2.5.    De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
378.