200407462/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2004 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonend te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 7 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan appellante vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van airco-units en aanvullende afvoerleidingen op het dak van het pand [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 22 februari 2001 heeft het college het daartegen door [wederpartij A] en [wederpartij B] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij A] en [wederpartij B] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2002, inzake
200202422/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het daartegen door [wederpartij A] en [wederpartij B] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank van 22 maart 2002 en de beslissing op bezwaar van het college van 7 december 2000 vernietigd.
Bij besluit van 17 juni 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en daarbij het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij A] en [wederpartij B] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 3 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 december 2004 hebben [wederpartij A] en [wederpartij B] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E. Pasman, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Burg, ambtenaar van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, zijn verschenen. Voorts zijn [wederpartij A] en [wederpartij B], bijgestaan door mr. A.J. Noordam, advocaat te Amsterdam, verschenen.
2.1. [wederpartij A] en [wederpartij B] brengen in hun reactie tevergeefs naar voren dat het hoger beroep van appellante wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is. Het rechtbankdossier bevat de brieven waarbij de aangevallen uitspraak aan [wederpartij A] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum is verzonden. Een verzendbrief aan appellante of aan haar gemachtigde ontbreekt. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt vastgesteld dat de rechtbank de aangevallen uitspraak niet op 20 juli 2004 aan appellante heeft verzonden, maar eerst op 2 september 2004, na telefonische rappèl van de gemachtigde. Het hoger beroep is derhalve ingesteld binnen de voor appellante van toepassing zijnde termijn.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het door [wederpartij A] en [wederpartij B] bij de rechtbank ingediende beroepschrift door de verwijzing naar eerdere stukken voldoende is gemotiveerd. Reeds hierom faalt het betoog van appellante dat het beroep om die reden niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
2.3. De Afdeling heeft in de in het procesverloop genoemde uitspraak overwogen: "Uit de bij de bouwvergunning behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening 4 blijkt dat twee van de vier airco-units op een afstand van minder dan 2 meter van de grens met het perceel [locatie 2] staan. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is het bouwplan in zoverre in strijd met het Bouwbesluit, zodat artikel 44, onder a, van de Woningwet aan vergunningverlening in de weg stond.".
2.4. Gelet op het voorgaande bestond er voor dagelijks bestuur geen grond bij de nieuwe beslissing op bezwaar het standpunt in te nemen dat het vereiste van artikel 201, derde lid, van het Bouwbesluit (zoals dat luidde tot 1 januari 2003) niet van toepassing is ten aanzien van de twee airco-units. Appellant betoogt derhalve tevergeefs dat de rechtbank zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 201, derde lid, van het Bouwbesluit.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voorzover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.6. Voor inwilliging van het verzoek van [wederpartij A] en [wederpartij B] om appellante te veroordelen in de door hen vanwege het hoger beroep gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding. Ten tijde van het instellen van het hoger beroep was het voor appellante immers niet evident dat dit hoger beroep zou worden verworpen of anderszins volstrekt kansloos zou zijn. Ook overigens bestaat er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak, voorzover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005