ECLI:NL:RVS:2005:AT3760

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407710/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.A.M. van Angeren
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing College van beroep voor de examens Universiteit Utrecht inzake intrekking toetsvoorstel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 augustus 2004. De appellant had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van het College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht, dat op 3 juni 2003 had besloten het beroep van de appellant ongegrond te verklaren. Dit besluit volgde op een brief van 27 februari 2003, waarin de coördinator van het studieonderdeel Geïntegreerde Behandeling van Geneesmiddelen (GBG) aan de appellant meedeelde dat het voorstel van 3 januari 2003 met betrekking tot het afleggen van toetsen werd ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 8 maart 2005 ter zitting behandeld, waarbij de appellant in persoon aanwezig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de brief van 27 februari 2003 niet is ondertekend door de examencommissie of als examinator, maar door de coördinator van het studieonderdeel. Hierdoor is er geen sprake van een beslissing van een examencommissie of examinator, en stond er voor de appellant geen beroep open bij het College van beroep voor de examens. De Raad van State concludeert dat het College het administratief beroep van de appellant niet-ontvankelijk had moeten verklaren, wat de rechtbank heeft miskend.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond. Tevens vernietigt de Raad het besluit van het College van beroep voor de examens en verklaart het administratief beroep van de appellant niet ontvankelijk. De uitspraak van de Raad van State treedt in de plaats van het vernietigde besluit. De Universiteit Utrecht wordt gelast om het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

200407710/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 augustus 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht.
1.    Procesverloop
Bij brief van 27 februari 2003 heeft [coördinator] van het studieonderdeel Geïntegreerde Behandeling van Geneesmiddelen (hierna: GBG) binnen de faculteit Farmaceutische Wetenschappen van de Universiteit Utrecht, aan appellant medegedeeld dat het voorstel van 3 januari 2003 met betrekking tot het afleggen van toetsen ten behoeve van dit studieonderdeel wordt ingetrokken.
Bij besluit van 3 juni 2003, bekendgemaakt op 27 juni 2003, heeft het College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht (hierna: het College) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2004, verzonden op 9 augustus 2004, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 oktober 2004 heeft het College van antwoord gediend.
Bij brief van 22 februari 2005 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2005, waar appellant in persoon is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) kan een betrokkene beroep instellen bij het College van beroep voor de examens tegen beslissingen van examencommissies en examinatoren.
2.2.    De brief van 27 februari 2003 is door [coördinator] niet namens de examencommissie of als examinator ondertekend, maar in de hoedanigheid van coördinator van het studieonderdeel GBG. Derhalve is geen sprake van een beslissing van een examencommissie of een examinator. Daargelaten de vraag of de brief van 27 februari 2003 beschouwd moet worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, stond voor appellant hiertegen derhalve geen beroep als bedoeld in artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, van de WHW bij het College open. Het College had het administratief beroep van appellant derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft dit miskend.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing op administratief beroep van het College vernietigen en het administratief beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaren. Tevens zal de Afdeling bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 augustus 2004, reg.no. SBR 03/1969;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht van 3 juni 2003, kenmerk CBE-1114;
V.    verklaart het bij het College ingestelde administratief beroep niet ontvankelijk;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    gelast dat de Universiteit Utrecht aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
164-420.