ECLI:NL:RVS:2005:AT4205

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501283/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestuurlijke handhaving melkrundveehouderij

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening dat is ingediend door verzoekers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Dit besluit, genomen op 17 januari 2005, betreft de afwijzing van een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een melkrundveehouderij op een specifiek perceel. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en hebben de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 31 maart 2005, waar zowel verzoekers als verweerder aanwezig waren, evenals de vergunninghoudster.

De Voorzitter overweegt dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een overtreding van de Wet milieubeheer, wat de mogelijkheid tot handhaving rechtvaardigt. Verweerder had het verzoek om handhaving afgewezen op basis van de stelling dat er concreet uitzicht op legalisatie bestond. Verzoekers betwisten deze afwijzing en stellen dat de activiteiten van de melkrundveehouderij aanzienlijke overlast veroorzaken en dat er geen zekerheid is over de verlening van een nieuwe vergunning.

De Voorzitter concludeert dat er inderdaad uitzicht op legalisatie was, aangezien er al een ontwerpbesluit tot verlening van een nieuwe vergunning was genomen. De omstandigheid dat er tegen dit ontwerpbesluit bedenkingen zijn ingediend, doet hier niet aan af. De Voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen reden is om te twijfelen aan de redelijkheid van de afwijzing door verweerder. Tevens wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan op 13 april 2005.

Uitspraak

200501283/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2005, kenmerk 04.33661, heeft verweerder een verzoek van verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een melkrundveehouderij, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 maart 2005, waar verzoekers, van wie [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. drs. J.A. van 't Slot, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door J. van Dijk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. A.J. Poelman, gemachtigde, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit werd gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen op grond van de overweging dat er concreet uitzicht op legalisatie is.
2.4.    Verzoekers hebben gesteld dat verweerder hun verzoek niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de akkerbouwactiviteiten die in strijd met de ten tijde van het bestreden besluit geldende revisievergunning werden ondernomen, veel geluid- en stankoverlast veroorzaken. De omstandigheid dat er een ontwerpbesluit voor een nieuwe revisievergunning is genomen, maakt volgens verzoekers niet dat er concreet uitzicht op legalisatie is. Volgens hen is het, nu tegen het ontwerpbesluit bedenkingen zijn ingediend en voorts het bestemmingsplan een akkerbouwbedrijf niet toestaat, immers nog onzeker of deze vergunning definitief kan worden verleend.
2.5.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting was door verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds een ontwerpbesluit genomen tot verlening van een nieuwe revisievergunning voor een melkrundveehouderij en akkerbouwbedrijf. Naar het oordeel van de Voorzitter was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in zoverre concreet uitzicht op legalisatie. Dat tegen het ontwerpbesluit bedenkingen zijn ingediend, kan daar niet aan afdoen. Ter zitting is voorts gebleken dat door verweerder inmiddels, op 29 maart 2005, een definitief besluit tot vergunningverlening is genomen.
In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ziet de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Daarbij wijst de Voorzitter er nog op dat de door verzoekers aangevoerde omstandigheid dat de aanwezigheid van het akkerbouwbedrijf zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingplan, wat daarvan ook zij, er niet aan in de weg staat dat krachtens de Wet milieubeheer een vergunning wordt verleend.
2.6.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. De Vink
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
154-431.