ECLI:NL:RVS:2005:AT4214

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407696/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ligplaats in de Zaan door havenmeester Zaanstad

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 29 juni 2004 het beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Dit besluit, genomen op 17 oktober 2002, weigerde het verzoek van appellanten om een ligplaats in te nemen in de Zaan ter hoogte van een specifieke locatie. Het college verklaarde het bezwaar van appellanten ongegrond op 19 juni 2003. De rechtbank oordeelde dat de brief van 17 oktober 2002 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 maart 2005 behandeld, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. C.M. Leliveld, en het college werd vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Guimaraês. De Afdeling oordeelde dat de Algemene Plaatselijke Verordening in samenhang met het Aanwijzingsbesluit 1995 het innemen van een ligplaats op de gevraagde locatie niet toestaat. Het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel werd als niet relevant beoordeeld, aangezien dit pas van belang zou zijn indien het college tot handhaving overgaat. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200407696/1.
Datum uitspraak:20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 juni 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2002 is door de havenmeester Zaanstad afwijzend beslist op het verzoek van appellant om ligplaats in te nemen in de Zaan ter hoogte van [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2004, verzonden op 4 augustus 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2005, waar een der appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. C.M. Leliveld, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Guimaraês, werkzaam bij de gemeente Zaanstad, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2.    De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de brief van 17 oktober 2002 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
2.3.    Het bestreden besluit houdt in dat de Algemene Plaatselijke Verordening in samenhang met het Aanwijzingsbesluit 1995 het innemen van een ligplaats ter hoogte van [locatie] niet toestaat. Hetgeen door de ambtenaren bij de afdeling Havens en Vaarwegen is gesteld, doet niet af aan de juistheid van dit oordeel. Het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel is van betekenis indien het college tot handhaving overgaat.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005
91-440.