200405522/1.
Datum uitspraak: 20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 mei 2004 in het geding tussen:
de Medisch Specialisten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.
Bij besluit van 27 mei 2002 heeft de Commissie van Uitvoering (hierna: de CvU) van de Medisch Specialisten Registratie Commissie (hierna: de MSRC) van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (hierna: de KNMG) besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor herregistratie als internist, zodat de inschrijving van appellant in het register van het specialisme inwendige geneeskunde wordt doorgehaald. Bij brief van 26 juni 2002 heeft de MSRC voornoemd besluit aan appellant kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft de CvU het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de herregistratie met een gewijzigde motivering opnieuw afgewezen, zodat de registratie wordt doorgehaald. Bij brief van 19 november 2002 heeft de MSRC dit besluit aan appellant kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 11 juli 2003 heeft de MSRC het besluit van 28 oktober 2002 van de CvU ingetrokken en de doorhaling van de registratie van appellant als internist in het register van het specialisme inwendige geneeskunde ongedaan gemaakt in afwachting van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar.
Bij besluit van 23 januari 2004 heeft de MSRC besloten het verzoek van appellant om herregistratie als internist in het register van het specialisme inwendige geneeskunde af te wijzen maar de doorhaling van zijn registratie als internist op te schorten totdat de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) uitspraak heeft gedaan in beroep. Voorts heeft de MSRC het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar afgewezen.
Bij uitspraak van 26 mei 2004, verzonden op 27 mei 2004, heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 oktober 2002 alsmede het besluit van 23 januari 2004 voorzover daarbij omtrent het verzoek om vergoeding van proceskosten is beslist, vernietigd, beslist dat de KNMG aan appellant € 322,00 vergoedt voor proceskosten in bezwaar, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 23 januari 2004 en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 september 2004 heeft de MSRC van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn van partijen nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. D. Greveling, en de MSRC, vertegenwoordigd door prof. mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht, vergezeld door mr. G.M. van Reenen en dr. E.J. Buurke, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister), indien door een organisatie van beoefenaren van een beroep waarop een register betrekking heeft, een regeling in het leven is geroepen, welke voorziet in de mogelijkheid aan in dat register ingeschreven personen die een bijzondere deskundigheid op krachtens die regeling aangewezen deelgebieden der uitoefening van dat beroep hebben verworven, vanwege die organisatie een erkenning als specialist op het betrokken deelgebied te verlenen, bepalen dat de krachtens bedoelde regeling aan die specialismen onderscheidenlijk verbonden titels als wettelijk erkende specialistentitels worden aangemerkt.
2.1.1. De door de Algemene vergadering van de KNMG op 30 juni 1998 vastgestelde Regeling is een regeling in de zin van artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG. Deze regeling is bij besluit van 1 september 1998 door de Minister goedgekeurd; daarbij is tevens bepaald, dat de titels, verbonden aan de specialismen die krachtens de in het eerste lid van bedoelde regeling in het leven zijn geroepen, wettelijk erkende specialistentitels zijn.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Regeling heeft een registratiecommissie tot taak het instellen van registers van specialisten, welke registers tot doel hebben het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van specialisten, en het inschrijven van personen in een register en het hernieuwen van de inschrijving.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de MSRC bevoegd is krachtens het publiekrecht erkende en beschermde titels toe te kennen aan bepaalde personen door middel van inschrijving in een register en derhalve met enig openbaar gezag is bekleed en voorts dat de beslissing omtrent (her)registratie als specialist op enig rechtsgevolg is gericht en als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb moet worden aangemerkt, waartegen bezwaar en vervolgens beroep kan worden ingesteld.
2.3. Evenzeer terecht heeft de rechtbank overwogen dat de vermelde besluiten van 11 juli 2003 en 23 januari 2004 tezamen de beslissing op het bezwaar van appellant vormen tegen het vermelde besluit van 27 mei 2002. De omstandigheid dat in het besluit van 23 januari 2004 staat dat de beslissing, genomen in de plenaire vergadering van de MSRC, is neergelegd in nog niet vastgestelde notulen van die vergadering, doet, anders dan appellant meent, aan het besluitkarakter niet af, reeds omdat een besluit niet pas tot stand komt door de vaststelling van de notulen van de vergadering waarin de betrokken beslissing is genomen.
2.4. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten onrechte voorafgaand aan het besluit van 23 januari 2004 niet is gehoord, treft geen doel. Vaststaat dat appellant naar aanleiding van zijn bezwaar op 10 september 2002 is gehoord. Voorts is appellant in de daaropvolgende stadia van de procedure herhaaldelijk de gelegenheid geboden zijn zienswijze naar voren te brengen. Gelet daarop kan niet worden staande gehouden dat het MSRC onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nieuwe hoorzitting vast te stellen alvorens opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. Ook overigens heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de door appellant gestelde formele gebreken in de gevolgde procedure, niet tot vernietiging van het bestreden besluit nopen.
2.5. Evenmin treft het betoog van appellant doel, dat de rechtbank heeft miskend dat de MSRC zijn verzoek om herregistratie op inhoudelijke gronden ten onrechte heeft afgewezen.
De MSRC stelt, op grond van hetgeen het Centraal College Medische Specialismen daarover heeft vastgesteld, voor herregistratie als eis dat moet worden aangetoond dat gedurende minimaal 14 uur per week regelmatig patiëntgebonden zorg moet worden verleend, waarbij de werkzaamheden in het kader van de uitoefening van het specialisme moeten omvatten hetgeen binnen de kring van beroepsgenoten gebruikelijk is. Indien niet ten volle aan die eis wordt voldaan kunnen bij- en nascholing, wetenschappelijke bijeenkomsten en dergelijke bij het verzoek om herregistratie worden betrokken.
Gelet op het uit voormeld artikel 25, eerste lid, van de Regeling blijkende doel van de specialistenregisters, kan dat als toetsingskader niet onredelijk worden geoordeeld. Anders dan appellant meent is niet onbegrijpelijk dat de gestelde eis gericht is op de bewaking en bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de betrokken specialisten.
Nu appellant ondanks herhaald verzoek daartoe heeft nagelaten nadere gegevens over zijn werkzaamheden aan de MSRC over te leggen, was er voor de MSRC geen aanleiding om, het primaire besluit heroverwegende, tot een ander oordeel te komen. Met name bestond er geen grond voor het oordeel dat afwijking van de vermelde eis aangewezen is omdat de wijze van praktijkvoering door appellant bijdraagt aan bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening binnen zijn specialisme.
2.6. Evenmin als de rechtbank vermag de Afdeling in te zien dat appellant, zoals hij meent, is benadeeld doordat op zijn aanvraag uit 1999 om herregistratie pas in mei 2002 is beslist. In de tussengelegen periode is de inschrijving in het betrokken register niet doorgehaald en er is voorts geen grond om te oordelen dat een tijdig besluit wél tot herregistratie moest leiden. De rechtbank heeft dan ook terecht daarin geen grond gezien het bestreden besluit te vernietigen. Evenzeer terecht heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht terecht afgewezen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voorzover aangevochten, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005