ECLI:NL:RVS:2005:AT4275

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407685/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • W.H. Tulmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning en ontheffing bouwverordening gemeente Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, die op 26 augustus 2004 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden. Dit college had op 19 november 2003 een ontheffing van de bouwverordening en een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor de oprichting van een appartementengebouw met parkeerkelder op een perceel in Leeuwarden. Appellanten, bewoners van de nabijgelegen woningen, waren het niet eens met deze besluiten en stelden dat de bouwvergunning en ontheffing onterecht waren verleend.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 maart 2005. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat er geen bestemmingsplan van kracht was voor het perceel en dat het bouwplan moest worden getoetst aan de gemeentelijke bouwverordening. De Afdeling concludeerde dat de afstand tussen het bouwwerk en de zijdelingse grens van het erf voldeed aan de eisen van de bouwverordening, waardoor er geen grond was om de bouwvergunning te weigeren. De belangen van appellanten werden niet als zodanig bezwarend beoordeeld dat dit een ander oordeel rechtvaardigde.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gevolgen van het vergunde bouwplan voor het woon- en leefklimaat van appellanten niet onevenredig bezwarend waren. Ook werd opgemerkt dat eventuele schade die appellanten zouden lijden door de verlening van de bouwvergunning niet van dien aard was dat het college daar een doorslaggevend gewicht aan had moeten toekennen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200407685/1.
Datum uitspraak: 20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 26 augustus 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouder van Leeuwarden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouder van Leeuwarden (hierna: het college) aan [aanvrager] een ontheffing van de bouwverordening van de gemeente Leeuwarden (hierna: de bouwverordening) en een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor de oprichting van een appartementengebouw met parkeerkelder op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 mei 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar - onder verlening van twee nadere ontheffingen van de bouwverordening en wijziging van de grondslag van de eerder verleende ontheffing - ongegrond verklaard en de bouwvergunning met inachtneming van een wijziging van het bouwplan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 26 augustus 2004, verzonden op 30 augustus 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brieven van 20 oktober 2004 en 18 november 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2005, waar [een der appellanten], en het college, vertegenwoordigd door M. Weber, ambtenaar van de gemeente Leeuwarden, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.     Ter plaatse van het perceel waarop het bouwplan ziet is geen bestemmingsplan van kracht. Het bouwplan moet worden getoetst aan de stedenbouwkundige bepalingen van de gemeentelijke bouwverordening.
2.2.    In gevolge artikel 2.15.17, eerste lid, onder a., van de gemeentelijke bouwverordening moet de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn.
Blijkens de bouwtekening bedraagt de hiervoor bedoelde afstand minimaal 1,3 meter. Voornoemd artikel biedt derhalve geen grond de bouwvergunning te weigeren. De belangen van appellanten die worden geraakt door de situering van het bouwplan ten opzichte van hun woning zouden in deze procedure alleen een rol kunnen spelen bij de vraag of in redelijkheid ontheffing verleend kon worden van het bepaalde in artikel 2.15.17, eerste lid, onder a. Een dergelijke ontheffing is echter niet vereist.
2.3.     De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de gevolgen van het vergunde bouwplan, voorzover daarvoor ontheffingen van de gemeentelijke bouwverordening zijn verleend, voor het woon- en leefklimaat van appellanten niet onevenredig bezwarend zijn. In hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel.
2.4.    Voor zover appellanten stellen schade te lijden als gevolg van de verlening van de bouwvergunning, merkt de Afdeling op dat dit belang in deze procedure alleen een rol kan spelen bij de beantwoording van de vraag of het college in redelijkheid de gevraagde ontheffingen kon verlenen. Er bestaat evenwel geen grond te oordelen dat, in het bijzonder ten gevolge van het verlenen van ontheffing van de bouwverordening voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn ten behoeve van een balkon, schade wordt geleden die van dien aard is dat het college daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Tulmans
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005
17-381.