ECLI:NL:RVS:2005:AT4690

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410437/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de POL-aanvulling Zandmaas en het retentiegebied Lateraalkanaal-west

Op 19 april 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de POL-aanvulling Zandmaas. Dit verzoek was ingediend door bewoners van de wijk Sleijdal te Heel, die vreesden voor onomkeerbare nadelige gevolgen van de uitvoering van werkzaamheden voor het zuidelijk retentiebekken. De bewoners stelden dat de provincie Limburg snel met de werkzaamheden wilde beginnen, zonder de gevolgen voor de bestaande bebouwing in hun wijk te onderzoeken. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar zowel de verzoekers als de verweerders, vertegenwoordigd door hun advocaten en ambtenaren, aanwezig waren.

De Voorzitter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de Voorzitter concludeerde dat er op dat moment geen sprake was van onverwijlde spoed, omdat de verlening van een vrijstelling ingevolge de Wet op de Ruimtelijke Ordening noodzakelijk was voor de uitvoering van de werkzaamheden. Deze vrijstelling zou pas in april 2006 aangevraagd worden, waardoor er geen spoedeisend belang bestond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter verwachtte bovendien dat de bodemzaak in september of oktober 2005 kon worden geagendeerd.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 april 2005.

Uitspraak

200410437/2.
Datum uitspraak: 19 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
provinciale staten van Limburg,
verweerders.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2002 hebben verweerders de POL-aanvulling Zandmaas vastgesteld. Bij uitspraak van 9 juli 2003,
200201802/1, heeft de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van dit besluit onder meer de concrete beleidsbeslissing retentiegebied Lateraalkanaal-west vernietigd, voor zover deze beslissing betrekking heeft op het zuidelijke gedeelte van het retentiegebied, zoals omschreven in tabel 3.1. en weergegeven op kaart 6 en 7 van de kaartenatlas POL-aanvulling Zandmaas.
Bij besluit van 19 november 2004 hebben verweerders de partiële herziening van de POL-aanvulling Zandmaas vastgesteld. Dit besluit ziet, voor zover in deze procedure van belang, op de concrete beleidsbeslissing inzake Zuidelijk bekken retentiegebied Lateraalkanaal-west
Tegen deze concrete beleidsbeslissing hebben onder meer verzoekers bij brief van 21 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 februari 2005.
Bij eerstgenoemde brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A.A. Spoel, advocaat te Den Haag en drs. H. Lesschen, drs. H.L. Eshuis en mr. W. Mesters, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Voorzitter, hangende het bij de Afdeling bestuursrechtspraak ingediende beroep in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.3.    Verzoekers, die wonen in de wijk Sleijdal te Heel, stellen dat de provincie snel met de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van het zuidelijk retentiebekken wil beginnen. Zij vrezen onomkeerbare nadelige gevolgen door het toevoegen van het natuurgebied St. Annabeemd aan het oorspronkelijke retentiegebied en de aanleg van een groene kade aan de achter- respectievelijk overzijde van hun woningen. Hun wijk zal nagenoeg geheel worden omgeven door het retentiebekken en een beek die hierop uitwatert. Afvoer van regen- en kwelwater is niet mogelijk. Verweerder heeft de gevolgen voor de bestaande bebouwing van de wijk ten onrechte niet onderzocht, aldus verzoekers.
2.4.     Ter zitting is gebleken dat, naast een aantal andere wettelijke procedures, ook een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zal worden aangevraagd met het oog op de uitvoering van de feitelijke werkzaamheden ten behoeve van het zuidelijk retentiebekken. Tegen het verlenen van de vrijstelling staan rechtsmiddelen open. Zonder deze vrijstelling is het niet toegestaan met de feitelijke werkzaamheden te beginnen. Gelet hierop ontstaat eerst een belang bij een voorlopig rechtmatigheidsoordeel - en derhalve van een spoedeisend belang - op het moment dat de verlening van de vrijstelling in rechte bestreden wordt wegens het in aanmerking nemen van een betwist planologisch kader. Namens verweerders is ter zitting opgemerkt dat de vrijstelling zal worden aangevraagd met het oog op de uitvoering van de feitelijke werkzaamheden ten behoeve van het zuidelijk retentiebekken waarmee niet eerder dan april 2006 zal worden begonnen.
2.5.    Onder deze omstandigheden is thans geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, mede omdat de Voorzitter verwacht dat de bodemzaak in september of oktober van dit jaar kan worden geagendeerd voor een zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
2.6.    Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2005
12.