ECLI:NL:RVS:2005:AT4692

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502032/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake wijziging inrichting onder Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 april 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. Het college had op 10 januari 2005 een melding van de vergunninghoudster geaccepteerd, die betrekking had op veranderingen binnen haar inrichting, zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer. De verzoeker, het college van burgemeester en wethouders, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek op 5 april 2005 ter zitting behandeld. De verzoeker stelde dat de veranderingen die door de vergunninghoudster waren aangebracht, niet door middel van een melding konden worden bewerkstelligd, omdat dit zou leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning was verleend. Bovendien zou dit mogelijk andere en grotere gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. De verzoeker vreesde onomkeerbare gevolgen en was gehouden om een besluit te nemen op een aanvraag voor een kapvergunning.

De Voorzitter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, na beoordeling van de aangevoerde argumenten en de omstandigheden van de zaak, concludeerde de Voorzitter dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de veranderingen zouden leiden tot een andere inrichting of tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden waaronder veranderingen aan een inrichting kunnen worden doorgevoerd en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met milieuaspecten in het kader van de Wet milieubeheer.

Uitspraak

200502032/1.
Datum uitspraak: 19 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2005, kenmerk EMT/2005/140, heeft verweerder de door [vergunninghoudster] ingediende melding, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, van de verandering van de werkzaamheden binnen haar inrichting aan de [locatie] te [plaats], geaccepteerd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door R. Hazenkamp en M.H.M. van der Aa, beiden ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.W. Boerman en ing. M.P. Vlottes, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 11 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente krachtens de Wet milieubeheer aan KleenCare Hygiëne B.V. een revisievergunning verleend voor een inrichting voor het ontwikkelen, fabriceren, opslaan en verkopen van reinigingsmiddelen en desinfectiemiddelen op het onderhavige perceel. Op deze locatie is thans de inrichting van [vergunninghoudster] gevestigd. De bij brief van 19 november 2004 ingediende melding ziet op het wijzigen van de inrichting door de oprichting van een nissenhut voor de opslag van machineonderdelen, het ontwikkelen, fabriceren, opslaan en verkopen van (hulp)stoffen met behulp van grondstoffen conform de processen die binnen de vigerende vergunning zijn toegestaan en het verdunnen van deze stoffen, het verplaatsen van de mengketel en het verharden van het buitenterrein voor de opslag van algemene niet gevaarlijke stoffen.
2.2.    Verzoeker betoogt dat de onderhavige verandering niet door middel van een melding kan worden bewerkstelligd, daar hierdoor een andere inrichting ontstaat dan waarvoor vergunning is verleend en bovendien mogelijk andere en grotere gevolgen optreden dan die ingevolge de geldende vergunning zijn toegestaan. Voorts worden binnen de inrichting volgens verzoeker andere activiteiten uitgevoerd dan ingevolge de vigerende vergunning is toegestaan. Verzoeker stelt dat zijn belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ligt in de omstandigheid dat met het in werking treden van de melding onomkeerbare gevolgen ontstaan en hij bovendien in dat geval gehouden is om een besluit te nemen op de ingediende aanvraag om een kapvergunning.
2.2.1.    Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, geldt - voorzover hier van belang - na acceptatie een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Deze veranderingen mogen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend.
2.2.2.    De Voorzitter overweegt dat, gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter ziet in hetgeen door verzoeker is aangevoerd en ter zitting is opgemerkt voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de veranderingen leiden tot een andere inrichting of tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Gelet hierop en nu niet aannemelijk is gemaakt dat moet worden gevreesd voor onomkeerbare nadelige gevolgen voor het milieu, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van onverwijlde spoed die, bij afweging van de betrokken belangen, noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.    Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Fransen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2005
407.