ECLI:NL:RVS:2005:AT4697

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502074/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang voor opslag van propaan in Utrecht

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, waarbij verzoekers zijn gelast om twee bovengrondse reservoirs voor de opslag van propaan te legen en buiten gebruik te stellen. Dit besluit is genomen op 7 februari 2005, met als kenmerk DSO 05102811/Wm 4126.3, en is gebaseerd op de overtreding van de voorschriften 8.1.4 en 8.1.5 van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Verzoekers hebben op 8 maart 2005 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 4 april 2005 behandeld.

De Voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De vraag of de reservoirs en de recreatiewoningen op het terrein van de camping als één vergunningplichtige inrichting kunnen worden aangemerkt, vergt nader onderzoek. De Voorzitter heeft besloten om het besluit van het college van burgemeester en wethouders te schorsen, omdat er onduidelijkheid bestaat over de grondslag van het bestreden besluit. Tevens is vastgesteld dat er gehandeld is in strijd met voorschrift 8.1.5, waardoor handhaving gerechtvaardigd is.

De Voorzitter heeft de proceskosten van verzoekers vastgesteld op € 670,40, waarvan een groot deel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Daarnaast is het college van burgemeester en wethouders veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 276,00. De uitspraak is gedaan op 20 april 2005.

Uitspraak

200502074/2.
Datum uitspraak: 20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], gevestigd te [plaats], [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonende te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2005, kenmerk DSO 05102811/ Wm 4126.3, heeft verweerder verzoekers onder aanzegging van bestuursdwang gelast de overtreding van de voorschriften 8.1.4 en 8.1.5 van bijlage I van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (hierna: het Besluit) te beëindigen in die zin dat het tweetal bovengrondse reservoirs voor de opslag van propaan met elk een inhoud van maximaal 5 m3 - gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] - dienen te worden geleegd, buitengebruik gesteld en onklaar te worden gemaakt.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 7 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, en [vennoot A], gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.A. Bulthuis, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.    Voorschrift 8.1.4 van bijlage I van het Besluit bepaalt, voorzover hier van toepassing, dat met betrekking tot de opstelplaats van een reservoir met een inhoud tussen de 3 en 5 m3 ten opzichte van buiten de inrichting gelegen woningen en objecten categorie I een afstand in acht wordt genomen van 40 meter en met betrekking tot het vulpunt van het reservoir en de opstelplaats van de tankwagen ten opzichte van buiten de inrichting gelegen woningen en objecten categorie I een afstand in acht wordt genomen van 20 meter.
Ingevolge voorschrift 8.1.5 van bijlage I van het Besluit, voorzover hier van belang, is een reservoir gelegen op een afstand van ten minste vijf meter van een andere tot de inrichting behorende reservoir.
2.4.    Verzoekers voeren aan dat zij voldoen aan de in voorschrift 8.1.4 van bijlage I van het Besluit gestelde veiligheidsafstanden en derhalve verweerder in zoverre niet bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang; dit omdat de desbetreffende bovengrondse reservoirs op het terrein van [camping] tezamen met de daar gelegen recreatiewoningen één inrichting vormen.
2.4.1.    Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij - als reactie op de recente ontwikkelingen rond het thema veiligheid - het afgelopen jaar een aantal projecten heeft gestart. Eén van de projecten richt zich op de opslag van propaan. Gebleken is volgens verweerder dat verzoekers ten aanzien van het tweetal op het terrein van [camping] gelegen reservoirs voor de opslag van propaan met elk een inhoud van maximaal 5 m3 niet voldoen aan de veiligheidsafstanden zoals genoemd in voorschrift 8.1.4 van bijlage I van het Besluit, nu deze reservoirs in de nabijheid zijn gelegen van de recreatiewoningen. Deze recreatiewoningen zijn gelegen buiten de inrichting, nu tussen deze recreatiewoningen en de [camping] geen functionele bindingen aanwezig zijn, aldus verweerder.
2.4.2.    De Voorzitter overweegt dat bij beantwoording van de vraag of verzoekers gehouden zijn aan de in voorschrift 8.1.4 van bijlage I van het Besluit genoemde veiligheidsafstanden en verweerder derhalve ook in zoverre bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang bepalend is of de desbetreffende reservoirs en de recreatiewoningen tezamen gelegen op het terrein van [camping] kunnen worden aangemerkt als één vergunningplichtige inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dit vergt nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. Het oordeel van de Afdeling zal in deze moeten worden afgewacht. Gelet hierop ziet de Voorzitter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om in zoverre dienaangaande een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter zal trachten de behandeling van de hoofdzaak, voorzover mogelijk, te bespoedigen.
2.5.    Vaststaat, hetgeen overigens tussen partijen niet in geschil is, dat is gehandeld in strijd met voorschrift 8.1.5 van bijlage I van het Besluit, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6.    Verzoekers betogen dat door het verplaatsen van één van de reservoirs aan de in dit voorschrift genoemde afstand van vijf meter kan worden voldaan. Daarnaast wijzen zij erop dat verweerder de bestaande situatie gedurende een lange periode zonder meer heeft aanvaard. Verweerder had, gelet daarop, redelijkerwijs van het toepassen van bestuursdwang moeten afzien, aldus verzoekers.
2.6.1.    Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er inderdaad kan worden voldaan aan de in voorschrift 8.1.5 van bijlage I van het Besluit genoemde afstand van vijf meter door het verplaatsen van één van de beide reservoirs. Echter ook in dat geval wordt niet voldaan aan de in voorschrift 8.1.4 genoemde veiligheidsafstand van 40 meter, aldus verweerder.
2.6.2.    Nu blijkens het overwogene onder rechtsoverweging 2.5.2 vooralsnog deels onduidelijkheid bestaat omtrent de juistheid van de grondslag van het bestreden besluit, ziet de Voorzitter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om in afwachting van de hoofdzaak ook ten aanzien van dit geschilpunt de hierna te vermelde voorlopige voorziening te treffen.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 7 februari 2005, kenmerk DSO 05102811/ Wm 4126.3;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 670,40 (zegge: zeshonderdzeventig euro en veertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college van burgemeester en wethouders aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Drouen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005
375.