200502125/1.
Datum uitspraak: 20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Slotermeer Investment B.V." en [verzoekster A], beiden gevestigd te Amsterdam,
het dagelijkse bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid,
verweerder.
Bij besluit van 21 januari 2005, kenmerk V52/0097 DMB 2004, heeft verweerder beslist bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen ter zake van het [tankstation], gelegen aan [locatie], te Amsterdam (hierna: tankstation).
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bij brief van 24 februari 2005 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 11 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2005, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door [directeur] en bijgestaan door mr. J.A. Oudendijk, advocaat te Amsterdam, alsmede verweerder, vertegenwoordigd door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Het bestreden besluit betreft de onmiddellijke sluiting van het tankstation in verband met het overtreden van voorschrift A.5 en C.1 van de op 16 februari 1994 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer alsmede van voorschrift 1.4, 5.1.5, 5.4.8, en 5.3.3 van bijlage I bij het Besluit tankstations milieubeheer.
2.2. Verzoeksters voeren aan dat het bestreden besluit ten onrechte gericht is aan Slotermeer Investment B.V. (hierna: Slotermeer), aangezien [verzoekster A] de exploitante is van het tankstation. Volgens hen heeft alleen [verzoekster A] en niet ook Slotermeer het niet in haar macht de overtredingen ongedaan te maken.
Voorts betogen verzoeksters dat verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot toepassing van bestuursdwang. Zij leiden uit de veroordeling van [verzoekster A] door de economische politierechter op 9 januari 2004 af dat sommige van voormelde voorschriften sedert juli 1995 worden overtreden en dat die overtredingen derhalve door verweerder sedertdien zijn gedoogd. Bovendien vergt het alsnog voldoen aan alle voorschriften naar hun mening een aanzienlijke financiële investering, die niet kan worden opgebracht zolang het tankstation gesloten is.
2.3. Verweerder stelt sinds augustus 2004 overleg te hebben gevoerd met [directeur], in diens hoedanigheid van (enig) directeur van Slotermeer, welke vennootschap (enig) directeur van [verzoekster A] is, om te zorgen dat het tankstation wederom aan voormelde voorschriften gaat voldoen. Na diverse klachten van omwonenden en een incident in oktober 2004 waarbij een grote hoeveelheid dieselolie in de bodem terecht is gekomen, heeft verweerder in januari 2005 een externe deskundige ter plekke onderzoek laten doen naar de veiligheidssituatie. Het resultaat van dit onderzoek noopte verweerder ertoe over te gaan tot onmiddellijke sluiting van het tankstation.
2.4. Niet in geschil is dat het tankstation niet voldoet aan de in het bestreden besluit vermelde voorschriften en dat verweerder derhalve bevoegd is terzake handhavend op te treden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de Voorzitter dat het tankstation, hoewel in eigendom bij [verzoekster A], door Slotermeer wordt gedreven, nu [directeur] in zijn hoedanigheid van directeur van deze vennootschap verantwoordelijk is voor en betrokken is bij de (dagelijkse) bedrijfsvoering. Bovendien heeft [directeur], kennelijk in die hoedanigheid, ook in de periode voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit te kennen gegeven bevoegd en ook feitelijk in staat te zijn om het in werking zijn van het tankstation in overeenstemming te brengen met voormelde voorschriften. Dat Slotermeer, zoals door verzoeksters wordt gesteld, niet meer dan de helft van de aandelen in [verzoekster A] bezit, kan hieraan niet afdoen. Gelet op de feitelijke situatie heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat Slotermeer moet worden aangemerkt als degene die het rechtens en feitelijk in haar macht heeft de geconstateerde overtreding te beëindigen.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in een geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In hetgeen verzoeksters hebben aangevoerd ziet de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten bestuursdwang toe te passen en te laten voortduren. Het milieubelang dat gediend is met naleving van voormelde voorschriften heeft verweerder in redelijkheid zwaarder kunnen achten dan het belang van verzoeksters om gevrijwaard te blijven van onmiddellijke sluiting van het tankstation. Voorts stelt de Voorzitter vast dat - ook al moge de termijn welke verweerder bij het bestreden besluit heeft gesteld voor het treffen van een drietal specifieke voorzieningen teneinde de sluiting van het tankstation te kunnen opheffen zijn verstreken - Slotermeer tot op heden geenszins daadwerkelijk een aanvang heeft gemaakt met het treffen van één of meer van de vereiste voorzieningen, welke de Voorzitter op zichzelf redelijk voorkomen in aanmerking genomen de geconstateerde overtreding van voormelde voorschriften.
Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005