ECLI:NL:RVS:2005:AT4702

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502216/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • F.T.T. van der Heijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmaatregelen tegen Interieur Meubelspuittechnieken Werkendam B.V.

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 april 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen het college van burgemeester en wethouders van Werkendam, dat op 20 december 2004 het verzoek van [verzoeker A] om handhavingsmaatregelen tegen de besloten vennootschap Interieur Meubelspuittechnieken Werkendam B.V. (IMW) had afgewezen. De verzoekers stelden dat zij ernstige geurhinder ondervonden door een te hoge uitstoot van vluchtige organische stoffen door IMW. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders, stelde echter dat er geen onacceptabele geurhinder of gezondheidsrisico's voor omwonenden waren en dat IMW een aanvraag voor een nieuwe vergunning had ingediend.

De Voorzitter overwoog dat IMW sinds 2002 de grenswaarde voor de uitstoot van vluchtige organische stoffen overschreed, wat in strijd was met de verleende vergunning. Desondanks werd er geen voorlopige voorziening getroffen, omdat de verzoekers op 18 april 2005 zouden worden gehoord over hun bezwaren en er enkele dagen later een beslissing zou volgen. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om voor deze korte periode een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek af. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders gelast om het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

200502216/1.
Datum uitspraak: 20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Werkendam,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2004, kenmerk 9126, heeft verweerder het verzoek van [verzoeker A] van 25 november 2004 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Interieur Meubelspuittechnieken Werkendam B.V.", gevestigd te Werkendam (hierna: IMW), afgewezen.
Bij brief van 19 januari 2005 heeft [verzoeker A] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2004.
Bij besluit van 3 maart 2005, kenmerk -1.759.2 no.174, heeft verweerder het verzoek van [verzoeker B] van 27 januari 2005 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot IMW afgewezen.
Bij brief van 8 maart 2005, na doorzending door de griffier van de rechtbank Breda, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 30 maart 2005 heeft [verzoeker B] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 maart 2005.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2005, waar [verzoeker A], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [verzoeker B] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. H. van den Bruele, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
Tevens is als partij gehoord IMW, vertegenwoordigd door [directeur].
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekers zijn van mening dat hun verzoeken om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten onrechte zijn afgewezen, aangezien zij ernstige geurhinder ondervinden door een te hoge uitstoot aan vluchtige organische stoffen.
2.2.    Verweerder acht het nemen van dergelijke handhavingsmaatregelen niet opportuun, omdat geen sprake is van een onacceptabele geurhinder of gezondheidsrisico voor omwonenden en omdat IMW inmiddels een aanvraag om verlening van een nieuwe vergunning krachtens de Wet Milieubeheer heeft ingediend.
2.3.    Niet in geschil is dat sedert 2002 de inrichting, gelegen op het perceel Beatrixhaven 25b te Werkendam, de voorgeschreven grenswaarde van 100 mg/Nm3 voor de concentratie van vluchtige organische stoffen die naar de buitenlucht mag worden afgevoerd, overschrijdt. Aldus handelt IMW in strijd met voorschrift 6.7 van de aan haar op 19 november 1999 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer, zodat verweerder bevoegd is terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in een geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
Gelet op het verhandelde ter zitting is de Voorzitter voorshands van oordeel dat betwijfeld moet worden of voldoende concreet uitzicht op legalisatie bestaat, mede in het licht van het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-Richtlijn milieubeheer. De Voorzitter acht dan ook aannemelijk dat bij heroverweging zal blijken dat het in de bestreden besluiten neergelegde standpunt dat niet handhavend behoeft te worden opgetreden, niet zonder nadere motivering in stand zal kunnen blijven. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat verzoekers omtrent hun bezwaren op 18 april 2005 zullen worden gehoord en enkele dagen daarnaar een beslissing op hun bezwaarschriften genomen zal worden, ziet de Voorzitter echter geen aanleiding om voor deze korte periode tot aan die beslissing een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5.    De Voorzitter ziet in dit geval reden om toepassing te geven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder te gelasten het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Werkendam aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: eenhonderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van der Heijde
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005
349.