ECLI:NL:RVS:2005:AT4709

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502282/1 en 30 andere nummers
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunningen voor het uitzaaien en opvissen van oesters en mosselen in de Oosterschelde

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de verlening van 31 vergunningen voor het uitzaaien en weer opvissen van oesters en mosselen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland in het beschermd natuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". De vergunningen zijn verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op basis van de Natuurbeschermingswet. De verzoeksters, waaronder de Stichting Faunabescherming en de Vogelbescherming Nederland, hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzochten de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeksters stellen dat zij bedrijfseconomisch belang hebben bij de activiteiten en dat er geen nieuwe feiten zijn aangevoerd die de vergunningverlening in twijfel trekken.

De Voorzitter heeft de verzoeken behandeld op een zitting op 11 april 2005, waar de verzoeksters en de verweerder vertegenwoordigd waren. De Voorzitter overweegt dat de vergunningen zijn verleend onder voorwaarden en dat de opschortende werking van de besluiten van toepassing is totdat de beroepstermijn is verstreken of er een beslissing is genomen op het beroep. De Voorzitter concludeert dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor de verwachting dat de vergunde activiteiten significante nadelige gevolgen zullen hebben voor de natuurwaarden van de Oosterschelde. Daarom wordt de opschortende werking van de bezwaarschriften opgeheven, zodat de vergunningen kunnen worden uitgevoerd tot zes weken na de beslissing op de bezwaren.

De uitspraak benadrukt het belang van de betrokken belangen van de verzoeksters en de noodzaak om alle beschikbare informatie in overweging te nemen bij de uiteindelijke beslissing op de bezwaren. De Voorzitter besluit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200502282/1, 200502283/1, 200502284/1, 200502286/1, 200502287/1, 200502289/1, 200502290/1, 200502291/1, 200502292/1, 200502295/1, 200502304/1, 200502306/1, 200502308/1, 200502310/1, 200502312/1, 200502315/1, 200502316/1, 200502319/1, 200502321/1, 200502323/1, 200502326/1, 200502373/1, 200502374/1, 200502376/1, 200502378/1, 200502379/1, 200502382/1, 200502387/1, 200502389/1, 200502392/1,
200502393/1.
Datum uitspraak: 21 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken van:
1.   [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2.   [verzoekster sub 2], gevestigd te [plaats],
3.   [verzoekster sub 3], gevestigd te [plaats],
4.   [verzoekster sub 4], gevestigd te [plaats],
5.   [verzoekster sub 5], gevestigd te [plaats],
6.   [verzoekster sub 6], gevestigd te [plaats],
7.   [verzoekster sub 7], gevestigd te [plaats],
8.   [verzoekster sub 8], gevestigd te [plaats],
9.   [verzoekster sub 9], gevestigd te [plaats],
10. [verzoekster sub 10], gevestigd te [plaats],
11. [verzoekster sub 11],gevestigd te [plaats],
12. [verzoekster sub 12], gevestigd te [plaats],
13. [verzoekster sub 13], gevestigd te [plaats],
14. [verzoekster sub 14], gevestigd te [plaats],
15. [verzoekster sub 15], gevestigd te [plaats],
16. [verzoekster sub 16], gevestigd te [plaats],
17. [verzoekster sub 17], gevestigd te [plaats],
18. [verzoekster sub 18], gevestigd te [plaats],
19. [verzoekster sub 19], gevestigd te [plaats],
20. [verzoekster sub 20], gevestigd te [plaats],
21. [verzoekster sub 21], gevestigd te [plaats],
22. [verzoekster sub 22], gevestigd te [plaats],
23. [verzoekster sub 23], gevestigd te [plaats],
24. [verzoekster sub 24], gevestigd te [plaats],
25. [verzoekster sub 25], gevestigd te [plaats],
26. [verzoekster sub 26], gevestigd te [plaats],
27. [verzoekster sub 27], gevestigd te [plaats],
28. [verzoekster sub 28], gevestigd te [plaats],
29. [verzoekster sub 29], gevestigd te [plaats],
30. [verzoekster sub 30], gevestigd te [plaats] (land),
31. [verzoekster sub 31], gevestigd te [plaats]
om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van                      de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
1. de stichting "Stichting De Faunabescherming", gevestigd te Amstelveen,
2. de Vogelbescherming Nederland, gevestigd te Zeist, en de                   Zeeuwse Milieufederatie, gevestigd te Goes,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 10 december 2004 met kenmerk DRZZ 04-6999/GV/DvR e.v., 16 december 2004 met kenmerk DRZZ 04-7265/GV/DvR en 20 december 2004 met kenmerk DRZZ 04-7286/GV/DvR, heeft verweerder ingevolge artikel 12 van de Natuurbeschermingswet totaal 31 vergunningen onder voorwaarden verleend voor het uitzaaien en weer opvissen van oesters en mosselen uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland in het beschermd- en/of staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks" tot en met 31 december 2005.
Tegen deze besluiten hebben de Stichting Faunabescherming en de  Vogelbescherming Nederland, mede namens de Zeeuwse Milieufederatie, bezwaar gemaakt bij brieven van 4 januari 2005 en 20 januari 2005.
Bij brief van 15 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2005, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 april 2005, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. M. van der Bent, advocaat te Middelburg en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.M.B. Kuijpers en R.L.P. Lanter, beiden ambtenaar van het ministerie zijn verschenen. Voorts zijn Stichting Faunabescherming, vertegenwoordigd door A.P. de Jong, gemachtigde, Vogelbescherming Nederland en de Zeeuwse Milieufederatie, vertegenwoordigd door mr.drs. A.E.M. Ninaber en drs. M. Tentij, gemachtigden, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, voor zover hier van belang, wordt de werking van een besluit tot verlening van een vergunning voor het verrichten van handelingen in een beschermd natuurmonument en een staatsnatuurmonument opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Zoals de Voorzitter in onder meer zijn uitspraak van 16 april 2002, nr. 200201913/1, heeft overwogen is de opschortende werking van artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet eveneens op de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift en op het indienen van een bezwaarschrift van toepassing.
2.2.    Verzoeksters betogen dat zij bedrijfseconomisch belang hebben bij het kunnen (blijven) uitzaaien en weer opvissen van uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland afkomstige oesters en mosselen in het beschermd natuurmonument en staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". Zij stellen dat bezwaarmakers geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben aangevoerd ten opzichte van vorig jaar, toen verweerder op 29 juli 2004 voor dezelfde activiteiten eveneens vergunningen ingevolge artikel 12 van de Natuurbeschermingswet heeft verleend.
2.3.    Verweerder heeft overwogen dat hij de vergunningaanvragen, in afwachting van nieuw beleid, op dezelfde gronden heeft beoordeeld als de aanvragen van het vorige seizoen. Op basis van de op dit moment best beschikbare informatie, acht hij voldoende zekerheid aanwezig dat de natuurlijke kenmerken van de Oosterschelde niet wezenlijk worden aangetast door de vergunde activiteiten en acht hij tijdelijke vergunningen tot en met 31 december 2005 gerechtvaardigd.
2.4.    De Stichting Faunabescherming en de Vogelbescherming Nederland met de Zeeuwse Milieufederatie betwisten, mede onder verwijzing naar het Deskundigenoordeel Verplaatsingsproblematiek Schelpdieren van juni 2004 van het Expertisecentrum LNV en een notitie van 5 februari 2005 van professor W.J. Wolff van de RU Groningen, dat het uitzaaien van deze gebiedsvreemde schelpdieren geen schade veroorzaakt aan inheemse organismen in de Oosterschelde.
2.5.    De Voorzitter heeft in zijn uitspraak van 5 november 2004, nrs. 200408182/1 e.v., onder meer het volgende overwogen: ".dat uit onderzoek van het Expertisecentrum LNV is gebleken dat de desbetreffende gebieden in het Verenigd Koninkrijk en Ierland kunnen worden aangemerkt als gebieden die dezelfde ecologische eigenschappen hebben als de Oosterschelde. Verweerder is daarom van mening dat de ecologische structuur en soortensamenstelling van deze productiegebieden zodanig overeenkomen dat niet behoeft te worden gevreesd voor risico’s voor de natuurwaarden van de Oosterschelde. De Voorzitter ziet op grond van de stukken, waaronder het Deskundigenoordeel Verplaatsingsproblematiek Schelpdieren van juni 2004 opgesteld door het Expertisecentrum LNV, en het verhandelde ter zitting geen aanleiding voor een ander oordeel. In hetgeen van de zijde van de Stichting Faunabescherming en de Vogelbescherming Nederland met de Zeeuwse Milieufederatie is aangevoerd, ziet de Voorzitter geen concrete aanknopingspunten voor de verwachting dat de vergunde activiteit significante nadelige gevolgen zal hebben voor de grote variatie aan milieutypen en grote diversiteit aan dieren- en plantensoorten in het als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Vogelrichtlijn aangewezen gebied de Oosterschelde. Gelet hierop en in aanmerking genomen de betrokken belangen van verzoeksters, is de Voorzitter van oordeel dat de schorsende werking van de bezwaarschriften betreffende het uitzaaien van oesters en mosselen en het opvissen van de uitgezaaide oesters en mosselen in het beschermd natuurmonument en het staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks" kan worden opgeheven".
2.6.    Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel dan in de hiervoor aangehaalde uitspraak. In die uitspraak is de genoemde deskundigenrapportage van juni 2004 reeds betrokken. Weliswaar hebben bezwaarmakers thans nieuwe stukken overgelegd, maar de Voorzitter ziet daarin voorshands onvoldoende grond voor de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden uitgesloten dat de vergunde activiteit significante nadelige gevolgen zal hebben voor het beschermd natuurmonument en het staatsnatuurmonument "Oosterschelde-buitendijks". De Voorzitter merkt nog op dat bij de te nemen beslissingen op de bezwaren - die naar verweerder ter zitting heeft toegezegd op korte termijn zullen worden genomen - alle beschikbare informatie omtrent de in geding zijnde activiteit in de overwegingen zal moeten worden betrokken.
2.7.    Gelet op het vorenstaande komen de verzoeken als volgt voor inwilliging in aanmerking.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de opschortende werking van de ingediende bezwaren tegen de besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 december 2004, 16 december 2004 en 20 december 2004 wordt opgeheven tot zes weken na verzending van de beslissingen op de bezwaren.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2005
12.