200501845/2.
Datum uitspraak: 21 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 8 december 2004, kenmerk MPM609/MW00.37387, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting bestemd voor het op- en overslaan van diverse (gevaarlijke) afvalstoffen, het bewerken van diverse (gevaarlijke) afvalstoffen, het opslaan en bewerken van autowrakken en het uitvoeren van transportactiviteiten, gelegen aan de [locatie 1] en [locaties 2 en 3] te [plaats]. Dit besluit is op 20 januari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 2 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 april 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, ing. M.R. van der Molen en ir. R. Janssen, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. A.A. Sulter, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, gemachtigde, daar als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster kan zich niet verenigen met het aan de vergunning verbonden voorschrift 4.15, dat betrekking heeft op de rijbewegingen van de vrachtwagens die de inrichting in de nachtperiode verlaten. Het voorschrift impliceert naar haar mening dat de rijbewegingen in de nachtperiode alleen mogen plaatsvinden vanuit de poort(en) uitkomende op de Kloosterstraat. Dit houdt volgens verzoekster een beperking in van het aantal rijbewegingen dat zij heeft aangevraagd, zonder dat verweerder hiervoor een toereikende motivering geeft. De aangevraagde rijbewegingen in de nachtperiode vanuit de poorten aan de Oostelijke Aaltenseweg zijn bedrijfseconomisch noodzakelijk en zullen niet leiden tot overschrijding van de gestelde geluidgrenswaarden, aldus verzoekster.
2.2.1. Ingevolge voorschrift 4.15 moeten de vrachtwagens die vóór 7.00 uur uit de inrichting vertrekken de voorgaande dag bij de poort (zijde Kloosterstraat) of op het nieuwe terrein (terrein II op de plattegrondtekening) worden gestald en dientengevolge vanuit die positie vertrekken. De vrachtwagens dienen bij vertrek vóór 7.00 uur de rijlijnen 7, 9 of 10 als weergegeven in figuur 2-1 van het akoestisch rapport te volgen.
2.2.2. Verweerder heeft voorschrift 4.15 aan de vergunning verbonden naar aanleiding van hiertegen ingebrachte bedenkingen van [partijen], die voor onaanvaardbare geluidoverlast als gevolg van transportactiviteiten in de nachtperiode vrezen ter plaatse van de woningen [locaties 4 en 5].
2.2.3. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting gesteld, onder verwijzing naar het bij de aanvraag behorende geluidrapport van Akoestisch Buro Tideman van 4 november 2002, dat ter voorkoming van overschrijding van het toegestane maximale geluidniveau van 60 dB(A) in de nachtperiode de vrachtwagens die voor 07.00 uur vertrekken (rijlijn 7) bij de poort moeten worden gestald of op het nieuwe terrein (rijlijn 9 of 10). Voorschrift 4.15 voorziet volgens verweerder in deze maatregel, en is naar zijn mening overeenkomstig de aanvraag. Voorts komt het voorschrift tegemoet aan de bedenkingen van omwonenden, aldus verweerder.
2.2.4. In het bij de aanvraag behorende geluidrapport is bepaald dat, om overschrijding van het toegestane maximale geluidniveau van 60 dB(A) in de nachtperiode ter plaatse van de woning [locatie 6] te voorkomen, de vrachtwagens die voor 7.00 uur vertrekken (rijlijn 7) bij de poort worden gestald of op het nieuwe terrein (rijlijn 9 of 10).
De Voorzitter deelt de stelling van verweerder dat voorschrift 4.15 overeenkomt met deze maatregel uit het geluidrapport niet. Uit de plaats van de maatregel in het geluidrapport - als aantekening bij het berekende maximale geluidniveau in de nachtperiode ter plaatse van de woning [locatie 6] - en uit de bij het rapport behorende kaart, waarop de rijrichtingen zijn aangegeven, moet worden afgeleid dat deze maatregel betrekking heeft op vrachtwagens die via de Kloosterstraat het bedrijfsterrein verlaten. De vrachtwagens die via de Oostelijke Aaltenseweg het bedrijfsterrein verlaten en die wel van belang zijn voor de woningen [locaties 4 en 5], zullen naar verwachting geen invloed hebben op het maximale toelaatbare geluidniveau ter plaatse van de woning [locatie 6], omdat deze woning aan de andere zijde van het bedrijfsterrein is gelegen en grotendeels wordt afgeschermd door bedrijfsbebouwing.
Voorschrift 4.15 is echter algemeen geformuleerd en geldt voor vrachtwagens die voor 7.00 uur de inrichting verlaten, zonder uitzondering. Dit betekent dat verzoekster voor 7.00 uur met vrachtauto's geen gebruik mag maken van de uitgang aan de Oostelijke Aaltenseweg. Nachtelijke activiteiten die verband houden met de rijlijnen 1 tot en met 6 en 8 zijn hiermee niet toegestaan, zonder dat daartoe gelet op het berekende maximale geluidniveau ter plaatse van de woningen [locaties 4 en 5] een noodzaak bestaat. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Verzoekster kan zich verder niet verenigen met het aan de vergunning verbonden voorschrift 5.25, voorzover het de tweede volzin betreft. Zij stelt dat verweerder, naar aanleiding van de door haar ingebrachte bedenkingen tegen het ontwerpbesluit, de woorden 'vloer' in de vergunningvoorschriften 5.22 tot en met 5.26 overeenkomstig haar verzoek heeft vervangen door 'voorziening', maar dat hij dit heeft nagelaten wat de tweede volzin van voorschrift 5.25 betreft.
2.3.1. Ingevolge voorschrift 5.25 moet een vloeistofkerende voorziening zijn bestand tegen de voorkomende mechanische en chemische belasting van de desbetreffende stoffen waardoor (directe) indringing van deze in de bodem niet mogelijk is. De vloer mag geen gaten of scheuren vertonen.
2.3.2. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij het van belang acht dat een vloeistofkerende voorziening, ongeacht of deze een vloer of een andere kerende voorziening betreft, geen scheuren of gaten mag vertonen. Anders dan verweerder kennelijk veronderstelt, richt het verzoek van verzoekster zich niet tegen deze eis, doch wordt hiermee enkel beoogd een wijziging van het woord 'vloer' in 'voorziening' te bewerkstelligen. Nu een kerende voorziening ook een vloer kan omvatten, zal een dergelijke wijziging geen lager beschermingsniveau tot gevolg hebben. Verweerder heeft naar het oordeel van de Voorzitter voorshands de milieuhygiënische noodzaak van het opnemen van het woord 'vloer', in plaats van 'voorziening', niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop en nu overigens uit de vergunning ook niet duidelijk blijkt over welke vloer de desbetreffende tweede volzin gaat, ziet de Voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 8 december 2004, kenmerk MPM609/MW00.37387, voorzover het de aan de vergunning verbonden voorschrift 4.15 en 5.25, tweede volzin, betreft;
II. treft de voorlopige voorziening dat voorschrift 5.25, tweede volzin, als volgt komt te luiden:
"De voorziening mag geen gaten of scheuren vertonen.";
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Toorenburg-Bovenkerk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2005