ECLI:NL:RVS:2005:AT4718

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501743/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in milieurechtelijke vergunningverlening met betrekking tot inrichting en samenhang tussen bedrijven

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 april 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vergunning verleend op 4 januari 2005 krachtens de Wet milieubeheer. De vergunning betrof het veranderen van een inrichting gelegen aan een specifieke locatie in de gemeente Overbetuwe. Het besluit tot vergunningverlening werd op 12 januari 2005 ter inzage gelegd. De verzoeker heeft op 24 februari 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 4 april 2004 heeft de Voorzitter het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door mr. A.J.M. Jordense, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente. De kern van het geschil betrof de vraag of het bedrijf op de desbetreffende locatie en een op een naastgelegen perceel geprojecteerd bedrijf als één inrichting konden worden beschouwd volgens de Wet milieubeheer. De Voorzitter oordeelde dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat er geen sprake was van de veronderstelde samenhang tussen de twee bedrijven op het moment van het bestreden besluit.

De Voorzitter concludeerde dat de vergunningverlening niet in strijd was met de wet en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

200501743/2.
Datum uitspraak: 22 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2005 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [aanvrager] een vergunning verleend voor het veranderen van de desbetreffende inrichting gelegen aan de [locatie 1], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 12 januari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2004, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. A.J.M. Jordense, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Polman en W. Leenen, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het onderhavige geschil beperkt zich blijkens het verhandelde ter zitting tot de vraag of het onderhavige bedrijf en het op het naastgelegen perceel [locatie 2] geprojecteerde [bedrijf] tezamen één inrichting vormen in de zin van artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer.
2.2.1.    Allereerst overweegt de Voorzitter dat - anders dan verweerder heeft gesteld - deze grond wel zijn grondslag in de bedenkingen heeft, nu immers de mogelijke samenhang tussen het onderhavige bedrijf en het op het naastgelegen perceel geprojecteerde bedrijf ter sprake is gebracht. In zoverre bestaat naar het oordeel van de Voorzitter geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
2.2.2.    Voorts overweegt de Voorzitter dat ingevolge artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer als één inrichting worden beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderlinge technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
Vaststaat, hetgeen overigens tussen partijen niet in geschil is, dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het [bedrijf] slechts op het perceel [locatie 2] stond geprojecteerd en door dit bedrijf op dit perceel feitelijk nog geen activiteiten werden verricht. Het betrof destijds slechts een braakliggend terrein. Reeds hierom kon er naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter destijds van een door verzoeker veronderstelde samenhang in de zin van artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer tussen beide bedrijven geen sprake zijn. Dat thans een oprichtingvergunning ten behoeve van het [bedrijf] is verleend, maakt dit niet anders.
De Voorzitter ziet in het bovenstaande geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Drouen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2005
375.